Date:April 23, 2014

Taal en cultuur in de marge van de macht – Els Ruijsendaal

Els Ruijsendaal is hoogleraar geschiedenis van de taalkunde bij het Benelux-Universitair Centrum.

Niet bij economie alleen
De Europese Unie werd halfweg de vorige eeuw gesticht om te proberen aan de eeuwen durende oorlogenreeks, culminerend in twee wereldoorlogen, een einde te maken. Door meer integratie en nauwere samenwerking moest daarnaast een economisch antwoord worden gevonden op de globalisering. En dat antwoord kwam. Nederland stond met België, de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië en Luxemburg aan de basis van de latere Europese Unie, die met het Verdrag van Maastricht (1993) haar huidige vorm kreeg, nog aangepast in 2009 met het Verdrag van Lissabon.

Inmiddels bestaat de Unie na voortdurende uitbreiding uit 28 landen en nu lijkt na ruim 60 jaar diezelfde Unie niet meer zo eenduidig en vanzelfsprekend voor ons burgers; wij zijn de eerste vreugde voorbij. In 2005 zei Nederland zelfs ‘nee’ op de referendumvraag: “Bent u voor of tegen instemming door Nederland met het verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa?” De voorbereiding door regering en politieke partijen was er dan ook naar.

Voor veel burgers komt ‘Europa’ ook gevoelsmatig te dichtbij, een indruk die gesteund wordt door het steeds persoonlijker worden van onze cultuur, gesteld tegenover het als techno­cratisch en dus onpersoonlijk ervaren Europa. Maar een federaal Europa, een superstaat, wil men evenmin. Wat kost dat Brusselse waterhoofd al niet? Wat moeten we met al die Oost-Europese landen? Een enkeling wil zelfs de gulden terug.

De nieuwe Europese instituties en vooral het Europees Parlement zouden gaandeweg de Unie een meer politiek karakter helpen geven, de burger meer vertegenwoordigen, met behoud van de zaken die specifiek de lidstaten aangaan. En dat moet: we kunnen niet terug, daarvoor zijn wij te veel verknoopt in Europa en daarvoor hebben wij een hechte Unie, waaraan het politieke sluitstuk echter nog ontbreekt. Maar er is veel scepsis, overigens ook tegenover de eigen regeringen. Sommige politici helpen dat gevoel nog een handje en geven onduidelijke of negatief-kritische boodschappen af over Europa. Men wil, zo lijkt het, voor de toekomst het eigen overzichtelijke staatsverband houden en kruipt weer wat terug in de oude, vertrouwde eigen staat. Deze laatste reactie is er natuurlijk niet helemaal voor niets − en daarmee zitten we in een integratieprobleem.

De verdergaande integratie op vooral economisch vlak heeft mede door de snelle mondialisering[1] geleid tot een zekere desintegratie binnen de Lidsta­ten. Er is veel geschreven over ‘het verdampen van de staatsgrenzen’, terwijl daarbinnen regio’s en regiotalen door de EU worden gesteund. Onderwijl schrijdt de internationalisering voort: gebeurtenissen en beslissingen in het ene deel van de wereld hebben gevolgen voor individuen en gemeenschappen in het andere deel. Zij werken op de mensen in, zonder dat die goed weten waarop zij moeten reageren.

In weerwil van de oorspronkelijke boodschap − in vrede en welvaart samenleven in ons continent − is de EU voor de burger inmiddels een economisch en technocra­tisch geheel in het werelddorp geworden. De vervreemding wordt nog eens versterkt door de migratie naar én binnen Europa, waardoor ook de staten zelf een integratieprobleem hebben. Als we hierbij bedenken dat de taal en cultuur de eenheid en eigenheid van de Lidstaten en hun cultuurgemeenschappen hebben gevormd, is het logisch dat het taalculturele belang toeneemt, nu de Unie zó omvangrijk is geworden dat de grote verscheidenheid de eigenheid van diezelfde Unie lijkt te verdringen. Taal en cultuur kunnen Europa dus, zoals Couwenberg (1994, p. 120) het zo kernachtig heeft geformuleerd, “een zeker Europees identiteitsbesef als complement van nationale en regionale identiteit” helpen geven.

Maar vooralsnog verkeren taal en cultuur enigszins in de marge van de Europese ontwikkelingen en lijken zij slechts een kleine rol te spelen in politiek Europa. Dat is gevaarlijker dan men geneigd is te denken. Men zal nu keuzes moeten maken en de consequenties moeten trekken uit het aloude gegeven dat wij als Unie niet bij economie alleen kunnen bestaan.[2]

Van steden naar staten, van staten naar de Europese Unie
De Europese Unie bevindt zich in een ontwikkelingsfase die enigszins vergelijkbaar is met de ontwikkeling voordien binnen onze staten zelf. In het kielzog van de Unie van Utrecht kwamen de zeven Noord-Nederlandse provinciën tot een federatie (1588), die als de Republiek der zeven Verenigde Nederlanden tot 1795[3] door het leven zou gaan. Net als de andere gezagsgebieden had de Republiek een verbindingsmiddel nodig voor het gehele gebied: één taal. Die standaardiserende ontwikkeling was al eerder begonnen, voornamelijk via gebieden, steden, met een grotere concentratie van mensen, die zorgden voor hogere organisatievormen op alle gebieden waar het land behoefte aan had. Met de opkomst van deze en dergelijke staten ging men het onderwijs allengs dialectoverstijgend inrichten naar landelijke maatstaven. De nieuw ontwikkelde volkstaal kon daardoor uitgroeien tot een volwaardige partner van het Latijn of Frans.[4] Dat ging hand in hand met een geleidelijke verdere verstedelijking, die een tweedeling tot gevolg had van stad en platteland.

Door de staatkundige herordening en institutionele reconstructie van ons continent in 1815 raakten taalgebieden en oude dialectcontinua doorsneden door nieuw aangebrachte staatsgrenzen, waardoor het nieuwe Europa taalcultureel gezien verbrokkeld raakte aan de grenzen, wat in het oorlogrijke Europa weer eigen problemen opleverde. Toch hielden veel regionale talen stand. De dialecten veranderden maar heel langzaam en zo kunnen bewoners aan weerszijden van de landsgrenzen elkaar in veel gevallen nog probleemloos verstaan. Regionale talen bleven er voor de verbindingen tussen mensen in de wijk, op het platteland, maar ook voor grotere minderheden die in de staatsvorming van weleer hun eigen karakter wisten te behouden. Het zal een meer dan belangrijk gegeven voor de verdere ontwikkeling van de EU blijken.

De schaalvergroting die de nieuwe Unie meebracht, heeft een gelijksoortige dynamiek als die binnen de staten van weleer. De behoefte aan een verbindende taal, een lingua franca, in dit grotere geheel van staten nam toe. Het Frans heeft in bepaalde opzichten die rol gespeeld, maar de verdere internationalisering heeft het Engels doen bovendrijven: het Engels had via de oude koloniën en vervolgens met het Engelstalige wereldrijk Amerika daar de gunstigste positie voor. Het multinationale bedrijfsleven, aangedreven door en vanuit Amerika, speelt daarbij een steeds belangrijker, soms een bijna statelijke rol en de verbindingstaal is inmiddels hoofdzakelijk Engels geworden. Het Frans moest uiteindelijk zelfs in de diplomatieke dienst grotendeels het veld ruimen en het Engels is daarmee een wereldtaal geworden.

De gevolgen zijn merkbaar en baren de staten en taalgebieden, en daaronder de Lage Landen en het Nederlands, ook zorgen. De opgewekte slagzin Hoe meer Engels, hoe meer talen (het standpunt van De Swaan) kan men afwisselen met Tweetaligheid tast onze geroemde meertaligheid aan (Van Oostendorp). Hoe dan ook daalt onder het huidige anglicisme het prestige van de andere talen.

Europees taal- en cultuurbeleid
De EU draagt veeltaligheid en multiculturaliteit hoog in het vaandel. Uitgaande van de subsidiariteitsgedachte mengt zij zich niet in de taal- en cultuurzaken die de identiteit en de ziel van een staat uitmaken. Zij ondersteunt en treedt alleen op waar dat nodig en nuttig wordt geacht. In de gegroeide praktijk van die welomschreven en vastgelegde gedachte bekommert de EU in feite minder om de nationale talen dan om de minderheids­talen en -culturen. Zo helpt de EU uiteindelijk indirect mee aan de verhoging van de druk op de nationale talen.

De burgers uit de verschillende taalgebieden, die met Europa als gezamenlijke overheid willen communiceren in hun eigen officiële taal, hebben daarvoor wel veel wilskracht nodig. Brieven in de nationale en andere talen krijgen maar moeizaam antwoord. De weblocatie van de EU beperkt zich tot het Engels, Frans en Duits. Hoewel… als in het Duits of Frans wordt gezocht onder “Meer over onderwijs en opleiding”, staat er vervolgens:

Die gesuchten Informationen stehen in folgender Sprache/folgenden Sprachen zur Verfügung:

* English (en)

L’information que vous recherchez est disponible dans la (les) langue(s) suivante(s):

* English (en)

In een andere taal dan het Engels zoeken is duidelijk niet de bedoeling. Daarmee lijkt de EU de eigen plicht in deze te verzaken. Zij zal toch de eigen voornemens zichtbaar en merkbaar in praktijk moeten brengen, wil de burger meer geloof in Europa krijgen. Ik noem er op dit gebied enkele, die van cruciaal belang zijn.

  • Een weblocatie kan technisch dusdanig verzorgd worden, dat alle officiële talen op www.europa.egelijkelijk aan bod komen. Daaraan kan niet getornd worden. De ergernis van de burgers wordt in kringen van de opstellers hiervan onderschat. 
  • Het Engels is in de praktijk de werktaal van de EU geworden, met nog enige lippendienst jegens de voorganger, Frans, en het Duits, verreweg het grootste, maar te bescheiden taalgebied van de EU. Deze uitkomst van een ontwikkeling spoort niet met de vrome beleidswoorden die in de opeenvolgende verdragen zijn vastgelegd. De EU heeft dat overigens steeds aangevoeld en erkend. De Europese instanties kunnen natuurlijk niet in 24 officiële talen communi­ceren.[5] Maar tegenover één officiële verbindingstaal moet wel een gedegen meertaligheidsbeleid staan. Het is nastrevenswaard dat iedere burger van Europa naast de eigen taal twee andere talen zou moeten beheersen, maar het haalt zonder nadere maatregelen en hulpmiddelen weinig uit. 
  • Gezien de hiervoor beschreven ontwikkelingen zou de Eurocommissaris voor Onderwijs, cultuur, meertaligheid en jeugdzaken in aanvulling op de primaire taak van de staten zelf meer moeten toezien op de goede omgang met de officiële talen dan de opdracht “het vergroten van transparantie door het beschikbaar stellen van informatie in alle officiële talen” uitstraalt. 
  • Voor het talenonderwijs zou meer gebruik kunnen worden gemaakt van receptief taalonderwijs. Met alle tv- en radiozenders die wij kunnen ontvangen, met het reizen dat wij doen, speelt dat met een dergelijke methode op elkaar in en krijgen burgers meer contact met elkaars taal én cultuur. De actieve kennis is aanvulbaar als men die nodig heeft.

Het zijn in dit bestek slechts enkele gedachten en suggesties, gericht op het betrekken van de burger bij de EU. Met de huidige vertaaltechnieken moet hoe dan ook meer te doen zijn dan er nu is.

Maar wat Europa al kan en doet als confederatie, is heel veel. Een van de bijzonderste instrumenten is de euregio. Het is een middel om de grenzen van weleer langs positieve weg te slechten en de littekens van 1815 te doen vergeten. De euregio’s zijn, als ik het even oneerbiedig mag zeggen, de lijm van Europa, de samenwerkvelden van ons continent. Dat moeten we ook willen zien en voelen.[6]

Waar het hier om gaat, is dat vanuit Europa en de lidstaten gewerkt wordt aan grensover­schrijdende samenwerking, sociaal-cultureel en sociaal-economisch, een samenwerking die ook tussen gemeenten plaatsvindt. Dat is, in tijden van schaalvergroting en het werelddorp echt hoopgevend voor de integratie in een veilig Europa, zonder oorlogen en samenlevend in goede nabuurschap.

Nederland, de Lage Landen, de Benelux
In 2015 is het twee eeuwen geleden dat Nederland en België herenigd werden. In 1813 kwam de Franse overheersing ten einde en in 1815 keerde de Prins van Oranje terug aan het hoofd van Nederland. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden bestond van 1815 tot 1830, de periode waarin het huidige België en Nederland één staat vormden onder koning Willem I. Het Groothertogdom Luxemburg was door een personele unie en staatkundige banden verbonden met het koninkrijk.

Na de scheiding van Noord en Zuid ging het Nederlandse taalgebied in twee staten verder en ontstonden twee taal- en cultuurgeschiedenissen. In de Benelux[7] zien de oude Lage Landen elkaar gelukkig weer terug, al is het niet specifiek vanwege taal en onderwijs. Bij elkaar opgeteld vormen zij immers een enorme economische macht en de Benelux-structuur dient dan ook om die macht te bundelen. Vanaf 2010, met de ingang van het nieuwe verdrag, treedt de Benelux niet meer alleen op economisch gebied op, maar ook bij duurzame ontwikkeling en bij justitie en binnenlandse zaken. De officiële benaming is daarom ook in Benelux Unie veranderd. De hiervoor vermelde Euregio Benelux Midden is een euregio in de Benelux met ongeveer 6,3 miljoen inwoners, met zes universiteiten, vier internationale luchthavens en één haven.

Het Nederlandse taalbeleid strekt zich via de Nederlandse Taalunie uit over drie staten: Nederland, België en Suriname. Daarnaast is er het streven “de banden verder te versterken met instanties in Zuid-Afrika die het Afrikaans beleidsmatig begeleiden en bevorderen bij zijn ontwikkeling als één van de elf officiële talen van dat land”.[8] De Taalunie is een prachtig instituut, dat hopelijk de taalbelangen zo zelfstandig mogelijk blijft behartigen. De nog wat voorzichtig geformuleerde belangstelling is in alle opzichten een belangrijke zaak, voor de taal, de cultuur en natuurlijk de economie. Het is vanuit Nederland én Europa goed om naar het taalbeleid aldaar te kijken.[9]

Als middelgroot taalgebied moeten wij zien wezenlijke zaken als onze taal niet helemaal apart te regelen, maar in samenspraak met onze taalpartners in Europees (en Zuid-Afrikaans) verband. Dat ligt niet altijd zo voor de hand als het lijkt. Onze cultuur verandert snel door de mobiliteit van de burgers in Nederland, in Europa en daarbuiten, en onder druk van techniek en handel, onder de enorme Amerikaanse invloed. De algehele sfeer is kapitalistischer geworden, de economische invalshoek is leidend. De cultuur merkt dat al meteen: het gemak waarmee algemeen geprezen orkesten worden opgeheven of samengevoegd vanachter de beleidstafel, zegt genoeg over de invalshoek waartoe men zich beperkt: die van de economie. De gevolgen daarvan zijn merkbaar.

Een voorbeeld. Aanhakend bij de bedrijfswereld is het Europese hoger onderwijs in rap tempo verengelst, in het kielzog van ‘Bologna’ (1999). Met de voorgestelde verandering van het onderwijsstelsel is maar meteen het Engels als onderzoeks- én instructietaal zoveel mogelijk doorgevoerd, ondanks het feit dat de Nederlandse Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW, 1992) net als het Vlaamse Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs (2003) uitgaat van het Nederlands als de taal van het onderwijs en de wetenschap, met alleen uitzonderingen waar nodig. Die speelruimte is, mede om buitenlandse studenten te trekken, zoals Europa ook nastreeft,[10] meteen benut, zelfs zodanig dat de wetten op dat punt in feite vrijwel achterhaald te noemen zijn. Deze ontwikkeling is aantoonbaar schadelijk gebleken voor het onderwijsniveau, al wijt men dat nu aan de te grote gerichtheid op het publiceren − in het Engels dan… En daarover gaat het nu juist. Iedereen die in een andere taal publiceert, weet dat er veel tijd gaat zitten in het formuleren en dat het tandem denken-schrijven in een andere taal behoorlijk veel discipline, oefening en gewenning moet krijgen om in beide talen, en het denken daarin, op niveau te blijven. Het onvoldoende besef daarvan raakt ook de standaardtalen, die aan prestige en vermogen inboeten als zij niet op alle niveaus gebruikt worden of mogen worden.

Hoe bewust dit nieuwe beleid is ingezet, toont een veel beschreven voorval van enkele jaren terug aan op Radboud Universiteit Nijmegen. Daar mocht een studente bedrijfskunde geen scriptie in het Nederlands schrijven, ondanks dat de instelling waar zij ‘toegepast wetenschappelijk onderzoek in een bedrijf of instelling’ deed, haar dat verzocht had.[11]

Het Engels krijgt nu ook een fundamentele rol in het primair en secundair onderwijs, namelijk ook als instructietaal. Het ziet er niet naar uit dat hier een uitgekiend taalbeleid op is losgelaten, met een visie op wat lokaal, Europees en internationaal nodig is en wat niet. Taalcultureel gezien zouden voors en tegens helder afgewogen moeten worden.

Wij dienen dus zelf in een goed taalbeleid te voorzien, dat de middelen aandraagt om onze taal in optimale vorm te houden. 

Daarvan is een officieel begin: Het Nederlands, als officiële taal van Nederland, hoort in onze grondwet te staan.[12]

Evenals vrijwel alle lidstaten van de EU dient ook Nederland de zorg voor de standaardtaal naast andere belangrijke zorgpunten die tot de rechten van de mens behoren, in de grondwet uit te drukken en wel, na rondkijken bij alle staten, op de Franse wijze:

“Het Nederlands is de officiële taal van Nederland.”[13] Andere zaken in deze kunnen bij de wet geregeld worden, het gaat om de grondslag.

Van groot belang is voorts dat wij op school conform de Europese aanbevelingen niet alleen Engels leren, maar ten minste ook Duits en Frans dan wel Spaans. Er is overigens een goede tussenweg: een dergelijke meertaligheid zou systematisch op de scholen kunnen worden uitgewerkt vanuit de opzet van een receptieve meertaligheid, een waarin ieder zoveel mogelijk zijn moedertaal blijft spreken, zoals in grensgebieden en biculturele gezinnen al oud gebruik is, en nu met veelal vijftig tv-zenders in huis zeker haalbaar en effectief kan zijn. Er is al meer ervaring mee (zie onder meer Arntz, 2010).

Dat alles doet overigens niets af aan het wezenlijke belang van vertalen. Hieraan kan en moet specifiek de wetenschapsjournalistiek worden vermeld, die voor de aansluiting van ons taalgebied op het wereldkennisniveau van cruciaal belang is.

Het Nederlands staat als middelgroot taalgebied in Europa op de achtste plaats in de rangorde. Wij vormen samen met de andere taalgebieden de Europese Unie. De veeltaligheid en multiculturaliteit is een lastig probleem gebleken, zowel voor de EU als voor de staten apart. De wereld verandert nu eenmaal.

Maar wat belangrijk is, daarvoor moeten wij staan: onze taal en cultuur, gevormd in de vele eeuwen voor ons, zijn ons middel om onze samenleving te laten bloeien en wij kunnen daarmee in goed nabuurschap met de landen om ons heen leven in een veilige Europese Unie. Dat houdt in dat wij de wetten en regels moeten eerbiedigen en onze landen verder helpen opbouwen. Een daarvan is dat wij allen op alle niveaus onderwijs in onze eigen taal moeten kunnen krijgen. Het houdt de plicht in ons gezamenlijke voertuig van de cultuur met zorg en wijsheid te omringen ‒ met de (op zijn minst receptieve) kennis van meer talen. Op commissarisniveau dient de EU dit krachtig te ondersteunen. En dan komt het Nederlands, ook op EU-niveau, volledig tot zijn recht.

Literatuur

Arntz, Reiner, “Moedertaal of vreemde taal: bekeken vanuit een ander taalgebied”. In: Albert Oosterhof, Willy Martin, Jan Roukens en Els Ruijsendaal (red.), Nederlands in hoger onderwijs en wetenschap? Gent: Academia Press, 2010, 73-80.

Beugels, P. en J. De Groof (red.) (2003), Het cultureel tekort van de Europese Unie. Opstellen over cultuurpolitiek en culturele rechten. Publicatie van het Comité Buitenlands Cultureel Beleid. Budel: Uitgeverij Damon.

Buntinx, E., Interregionale culturele samenwerking binnen de Euregio Maas-Rijn: een analyse. Gent: Academia Press, 2010.

Couwenberg, S.W. (1994), Nationaliteit en nationalisme. Bron van integratie en desintegratie. Den Haag: Sdu Uitgeverij.

Couwenberg, S.W. (2006), “Nederlandse en Vlaamse identiteit − betekenis, onderlinge relatie en perspectief”. In: S.W. Couwenberg (red.), Nederlandse en Vlaamse identiteit − Betekenis, onderlinge relatie en perspectief, themanummer Civis Mundi jaarboek 2006. Budel: Uitgeverij Damon.

Hagen, A.M., “De talen van de instellingen en de talen van de burgers”, in: Het cultureel tekort van de Europese Unie. Opstellen over cultuurpolitiek en culturele rechten. Amersfoort: Damon, 2003. Pp. 47-55 (p. 48)

Meeuwissen, D. (2012), Europa reflexief. De Europese Unie doordenken met Von Hildebrand, Hollak en Merleau-Ponty. Met nabeschouwingen van Jeroen Buve en Sybrand Buve, en repliek van de auteur. Acta Launiana VI. Deventer: Deventer Universitaire Pers.

Petrella, R. / Groep van Lissabon (1994), Grenzen aan de concurrentie. Brussel: VUB-press.

Ruijsendaal, E. en A. Goris, Langue-choc. Modern onderwijs in de Europese talen en culturen, Amsterdam: R&D, 1996. [Nederland­se bewerking van: Ann Goris, Els Ruijsendaal, Rémy Porquier (red.), Langue-choc. Une nouvelle approche de langues européennes et de leurs cultures. Amsterdam: R&D, 1996. − Engelse editie 1996 − Griekse editie 1997.]

Ruijsendaal, E. en D. Wortel, “De officiële taal van Nederland is het NederlandsDe taalartikelen in de grondwetten van de EU-landen”. In: Neerlandia 2007, 3, p.3-7.

Ruijsendaal, E., “Het Nederlands en het hoger onderwijs”. In: Albert Oosterhof, Willy Martin, Jan Roukens en Els Ruijsendaal (red.), Nederlands in hoger onderwijs en wetenschap? Gent: Academia Press, 2010, 167-175.

Smeets, R. in samenwerking met de andere leden van de Werkgroep Europa van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (2001), Naar een samenhangend taalbeleid voor het Nederlands vnuit Europees perspectief. Den Haag: Nederlandse Taalunie.


[1] De termen mondialisering, globalisering en internationalisering worden, met de verschillende betekenisaccenten die ze wel degelijk hebben, alle voor ongeveer hetzelfde, breed op te vatten betekenisveld gebruikt. We kennen de term ‘mondialisering’ vooral uit het Frans en ‘globalisering’ voornamelijk uit de Angelsaksische wereld. Dat onder meer sociale, culturele, economische en geografische dimensies in beide termen gelijkelijk aan de orde zijn, wordt algemeen zo aanvaard.

[2] Zie voor verdere bezinning op dit vlak Meuwissen (2012), onder meer 121 vv. Het hele boek is een denkoefening over Europa.

[3] De Republiek is toen aan interne twisten ten onder gegaan en werd opgevolgd door de Bataafse Republiek.

[4] Voor de historische ontwikkeling: Ruijsendaal (1991).

[5] Bulgaars, Deens, Duits, Engels, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Iers, Italiaans, Kroatisch, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Roemeens, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch en Zweeds.

[6] Zie voor de Euregio Maas-Rijn Ellen Buntinx (2010) een interessante analyse − met concrete oplossingen − met de uitdagende aanbeveling aan de burgers deel te nemen aan het maatschappelijk leven zoals het zich daar ontwikkelt, in plaats van die ontwikkeling enkel te ondergaan.

[7] De Benelux is in 1944 in Londen opgericht door de gevluchte regeringen van de drie landen als douane-unie: een samenwerkingsverband om onderling vrij goederen te kunnen transporteren en een uniform tarief te hanteren voor goederen van buiten de Benelux. Sinds het verdrag van 1958 is de Benelux een economische unie.

[8] Zie hiervoor het Rapport Naar een samenhangend taalbeleid voor het Nederlands, Aanbevelingen (14).

[9] Het gaat om ongeveer 7 miljoen Afrikaanstaligen (en 9,5 miljoen als tweede- of derdetaalsprekers).

[10] In de paragraaf “Het Europees onderwijs openstellen voor de wereld” (http://ec.europa.eu/news/culture/130719_nl.htm): Nu landen zoals China en India hun universiteiten moderniseren en aantrekkelijker proberen te maken voor internationale studenten, moet ook Europa een tandje bijsteken om een aanlokkelijke bestemming voor studenten te blijven. Gezien de tekst als geheel, moet men toch lezen wat er niet staat: een Engels tandje.
De universiteit weigerde op grond van het reglement en de staatssecretaris kon het afwimpelen omdat in de WHO van art. 7.2 kan worden afgeweken van het Nederlands in aangegeven gevallen. Lees het wetsartikel: Het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands. In afwijking van de eerste volzin kan een andere taal worden gebezigd:
a. wanneer het een opleiding met betrekking tot die taal betreft,
b. wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent gegeven wordt, of
c. indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode.
Ik heb de bijbehorende universitaire argumentatie van een algeheel verbod op Nederlands niet gelezen, maar in de wet lees ik een uitzondering op de algemene regel (Nederlands dus).

[12] Met name verwijs ik naar het overzichtsartikel in Neerlandia (Ruijsendaal 2007).

[13] Ik heb die actie, als voorzitter van de toenmalige taalwerkgroep van het Algemeen-Nederlands Verbond, in een aantal artikelen aangewezen als een stap om samen met andere landen te kunnen zorgen voor een goed Europees taalbeleid. De andere EU-landen hebben in overgrote meerderheid de officiële positie van hun taal in de grondwet aangegeven. Ons pleidooi heeft met steun van de aanwezige Kamerleden van de belangrijkste politieke partijen een uniek resultaat geboekt: voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis werd het voornemen het Nederlands in de grondwet te zetten, in een regeerakkoord opgenomen. Maar… het Fries zou erbij komen, en het Papiaments en last but not least, is hier de beste uitdrukking, het Engels… De Raad van State zet in september 2010 dan uiteindelijk vraagtekens bij de noodzaak, met een gewone wet kan het ook. Daarna: stilte.

Use Facebook to Comment on this Post