Date:December 31, 2012

Europa als werkplaats – Otto Holman

Dit stukje is geschreven in de nadagen van het crisisjaar 2012 en aan de vooravond van een nieuw begin, een jaar waarin u en ik centraal staan. 2013 wordt het Europees jaar van de burger, niet meer en niet minder! Wat betekent dit voor u en mij? Wij zullen worden geïnformeerd over onze rechten aangaande wonen, werken en reizen in de Europese Unie (EU). In het bijzonder wordt dit jaar gewijd aan de bewustwording van u en mij van ons recht van vrij verblijf in de EU. Dat is heel mooi. In Madrid steekt het Goethe instituut op 1 januari de vlag uit; hoe meer de jonge maar werkloze Spanjaard geïnformeerd zal worden over zijn rechten om in Duitsland ‘het’ heil te vinden, hoe beter hij de weg zal vinden naar het Duitse taalonderwijs. Iedereen blij … of toch niet, helemaal?

Het Europa van de burger is een loze kreet, zeker als het jaar van diezelfde burger alleen wordt opgevat in passieve termen. U en ik worden geïnformeerd maar moeten voor de rest ons mond houden. Wij weten in de loop van 2013 onze rechten en moeten daar vervolgens dankbaar voor zijn. Want alle zegen komt immers uit Europa. Neen dus, niet als vanzelfsprekendheid.

We lezen in dezelfde nadagen van het crisisjaar 2012 krantenkoppen als “Allochtonen voelen zich nog niet geaccepteerd”, “Ingreep ontslagrecht treft 50-plusser”, “Honderden makelaars zien het eind van hun bedrijf naderen”, “De nieuwe gastarbeiders komen” en “De sociale zekerheid is de kern van Europa en die verdwijnt”. De volgorde is willekeurig, maar de boodschap volstrekt eenduidig. Europa is in crisis maar het is vooral een sociale crisis die bovendien gevolgen kan hebben voor het proces van Europese integratie.

Onze zuiderburen hebben het goed begrepen. Op initiatief van mensen als David van Reybrouck is een G1000 opgestart ten einde innovatieve vormen van deliberatie en burgerparticipatie in publieke beleidsprocessen te stimuleren. De burgers die participeerden in dit project hebben heel goed begrepen dat ‘de burger’ zich niet in eerste instantie zorgen maakt over het vermeende democratisch tekort van de EU (een tekort dat op verkeerde gronden te pas en te onpas wordt uitvergroot maar niet wezenlijk anders van karakter is dan de democratische tekorten op nationaal niveau). Het gaat u en mij vooral om het sociale tekort van de EU. Vandaar dat het burgerpanel van de G1000 het volgende hoofdthema koos: ‘Hoe omgaan met werk en werkloosheid in onze samenleving’.

Werk en werkloosheid. Dat zijn de uitdagingen in het Europa van de eurocrisis. In alle lidstaten van de EU wordt gewerkt aan de verbetering van het concurrentievermogen middels de doorvoering van zogenaamde structurele hervormingen. Nader beschouwd komen deze hervormingen neer op een tweetal zaken: in de eerste plaats de terugdringing van overheidstekorten die – via de opeenvolging van kredietcrisis, bankencrisis en eurocrisis – sinds 2008 dramatisch zijn opgelopen en ten tweede de verdere flexibilisering van arbeidsmarkten. Wat dit laatste betreft, de crisis wordt gebruikt om schoon schip te maken met rigide arbeidsmarktreguleringen. Met name het ontslagrecht moet eraan geloven. Waar je ook kijkt – van de technocraat Mario Monti, die in Italië het rechtspositionele verschil tussen precari (tijdelijke krachten met geringe rechten) en werknemers met een posto fisso (een vaste positie met vrijwel absolute garanties) heeft weten te verkleinen ten koste van de laatste groep, tot onze eigen Diederik Samsom, die zijn handtekening heeft gezet onder een regeerakkoord dat in ieder geval de brug van de ontslagbescherming afbreekt – het is overal hetzelfde verhaal. De meeste economen geven inmiddels toe dat de ware reden voor deze golf van wetswijzigingen niet is ingegeven door de wens – van ondernemers en politici – meer banen te creëren. Veeleer gaat het erom de arbeidsmarkten meer fluïde te maken, de omloopsnelheid van arbeid te vergroten. Feitelijk betekent dit dat de wijze waarop bedrijven werknemers aannemen en ontslaan vergemakkelijkt moet worden. En dat betekent weer – feitelijk – dat van oudere werknemers goedkoper afscheid kan worden genomen. De vraag is of jongere werknemers hier evenredig van zullen profiteren. Kijken we naar de jeugdwerkloosheid in Europa dan zien we slechts oplopende percentages en dit ondanks ‘versoepelde’ arbeidsmarkten.

Het doel van arbeidsmarktflexibilisering is in de jaren voorafgaande aan de crisis veelal ingebed in het toverwoord ‘flexicurity’. Het ging hier om een Engelstalige samensmelting van twee woorden, flexibiliteit en zekerheid. De gedachte is dat baanzekerheid moet plaatsmaken voor werkzekerheid. Dit kan onder meer gerealiseerd worden door gerichte loopbaantrajecten, begeleiding naar nieuwe werk, een ‘leven lang leren’, etc. In ruil voor deze werkzekerheid levert de werknemer zijn ontslagbescherming in. Voormalig premier Jan Peter Balkenende verwoordde dit nieuwe denken op wel bijzonder krachtige wijze. Volgens hem moesten we niet langer van werkloosheid spreken maar van ‘tussen twee banen’.

Dit zijn allemaal prachtige verhalen en de woordkeuzes geven het superieure karakter van het nieuwe denken weer (wie is er immers voor rigiditeit?!). Probleem is echter dat de flexicurity strategie niet in alle landen op soortgelijke wijze kan worden toegepast; dat werkzekerheid niet voor alle beroepsgroepen op soortgelijke wijze kan worden gegarandeerd; dat flexibiliteit wettelijk kan worden afgedwongen maar werkzekerheid in ieder geval ten dele afhankelijk is van het private initiatief; dat er van werkzekerheid überhaupt geen sprake kan zijn ten tijde van afnemende groei; en dat er dus een situatie dreigt te ontstaan waarbij flexibiliteit als ‘structurele hervorming’ wordt doorgevoerd maar werkzekerheid op de lange baan wordt geschoven. Politici als Samsom hoor je overigens al jaren niet meer spreken over flexicurity.

We zijn nu op een moment in de crisis aanbeland dat vrijwel iedere Europeaan een of meer personen ‘tussen twee banen’ in zijn vrienden- of kennissenkring heeft. Zo ook schrijver dezes. Een bevriende Ierse familie uit Cork heeft het momenteel zwaar te verduren. Moeder is een jaar geleden ontslagen, vader heeft als ambtenaar reeds zijn tweede salarisverlaging achter de kiezen en de twee recent afgestudeerde zonen staan op het punt Ierland te verlaten op zoek naar werk. Of het Spaanse gezin uit Granada waarvan elk lid baanloos is en de gezamenlijke financiële middelen juist toereikend zijn om de maandelijkse vaste lasten te betalen, inclusief rente en aflossingen die meer dan de helft van die middelen opslokken. De waarde van de woning is ondertussen ver onder de totale hypotheekschuld komen te liggen. Of de Nederlandse vriend uit het oosten van het land die binnen een tijdsbestek van een paar maanden zijn baan verloor bij een inmiddels failliete bouwonderneming. De gedwongen verkoop van zijn woning dreigt, zeker nu – in de huidige conjunctuur – een nieuwe baan niet voor het oprapen ligt. Hoezo werkzekerheid?

Kan Europa hier nu iets aan doen? Ja en nee. In abstracte zin is de huidige werkloosheidscrisis onlosmakelijk verbonden met het proces van Europese integratie van de afgelopen 30 jaar. Het besluit tot voltooiing van de interne markt met het vrije verkeer van goederen, personen, kapitaal en diensten heeft tot een spectaculaire groei van grensoverschrijdende verbanden en verstrengelingen geleid. In die zin is het niet langer zinvol te spreken van nationale economieën. Meer dan zeventig procent van de Nederlandse buitenlandse handel blijft in Europa en het Nederlandse bedrijfsleven is wat activiteiten en aandelenstructuur betreft transnationaal van karakter. Dit geldt in meer of mindere mate voor alle lidstaten van de EU. Onze afhankelijkheid van Europa is dus een belangrijke verklaring voor onze positie in de huidige crisis. Europa is natuurlijk ook via de euro mede verantwoordelijk voor de werkloosheidscrisis. Overheden, bedrijven en burgers wisten de weg naar het goedkope krediet massaal te vinden in de periode tot 2008, banken konden ongebreideld hun gang gaan op de Europese financiële markten mede omdat een Europees toezichtsysteem grotendeels ontbrak, en overheden konden vanaf 2007 hun tekorten in recordtempo laten oplopen bij afwezigheid van een Europese supranationale autoriteit. Dit laatste duwt paradoxaal genoeg ook in de richting van een eenduidig neen op de hierboven gestelde vraag. Het is tegenwoordig een geliefde hobby om ‘Europa’ overal de schuld van te geven. Te weinig wordt dan beseft dat Europa niets anders is dan de optelsom van wat nationale overheden erin stoppen. Ook al lijkt de Europese totaliteit soms meer te zijn dan de som der nationale delen, een dergelijke constatering vereist ofwel een metafysische kracht ofwel een supranationale autoriteit en beiden ontbreken.

Kan en zal Europa hier iets aan doen? Wederom moet het antwoord tweeledig zijn: ja en nee. Het geconstateerde gat tussen economische eenwording en gebrek aan Europees handelingsvermogen zal in de komende jaren naar alle waarschijnlijkheid gedicht worden. Een groeiend inzicht dat een markt en een munt niet kan voortbestaan zonder centraal gezag kan worden waargenomen. De bankenunie en alles wat daarbij hoort zal wel in 2013 van de grond komen. Iets langer zal het duren alvorens soevereiniteitsoverdracht de fundamenten van een Europese Politiek Unie zal versterken. Maar daarmee zijn we er nog niet. Het wantrouwen onder Europese burgers is een belangrijk obstakel op weg naar zo een politieke unie. Dit wantrouwen kan alleen worden weggenomen via een grotere betrokkenheid van de burger bij het Europese project. En dit valt of staat bij een zo volledig mogelijke informatie over dat project. Informatie en communicatie zijn de sleutelwoorden waaraan alle debatten over nieuwe vormen van deliberatie en burgerparticipatie in publieke beleidsprocessen ondergeschikt dienen te worden gemaakt. Maar daarmee zijn we er nog steeds niet. Het Europa van de burger is in eerste instantie het Europa van de werkende en helaas in toenemende mate ook die van de werkloze. Het hoofdthema van de G1000, hoe omgaan met werk en werkloosheid in onze samenleving, is naar mijn stellige overtuiging een Europees thema geworden, of we dit nu leuk vinden of niet.

We hebben een Europese samenleving gecreëerd in de loop van het integratieproces en die samenleving zal linksom of rechtsom met een sterker en centraler politiek gezag worden geconfronteerd. Maar dit is bij lange na geen waarborg dat die nakende politieke unie ook een sociale unie zal zijn. Dat de eerder genoemde werkzekerheid een realiteit zal worden voor de Europese burger. Het Europese integratieproces is tot nu toe vooral gebaseerd op marktprincipes en gericht op het vrijmaken van marktkrachten en het verbeteren van concurrentieposities. Het is niet waarschijnlijk dat dit binnen een versterkte politiek unie anders zal zijn. Ook hier zijn informatie en communicatie sleutelwoorden; het kan en moet aan de Europese burger uitgelegd worden dat het Europa van de vrije markt slechts een halve werkelijkheid is, dat sociale cohesie net zo een essentiële bouwsteen is voor de verwezenlijking van het Europese project. Maar nogmaals, daarmee zijn we er nog niet. In de geschiedenis van het kapitalisme is het zelden of nooit voorgekomen dat sociale arrangementen ter eerlijkere spreiding van kennis, werk en welvaart spontaan zijn voortgekomen uit de filantropische dadendrang van elites. De regel was dat dergelijke verbeteringen het resultaat waren van sociale strijd, van het organisatievermogen van burgers als werkende mensen op diverse niveaus. We moeten constateren dat dit vermogen tot doelgerichte actie in de afgelopen decennia ondergesneeuwd is door de winterse buien van het individualisme en hedonisme. Het is mooi dat Reinier Castelein, voorzitter van vakorganisatie De Unie, in een eindejaarstoespraak roept dat hij zijn hart vasthoudt voor 2014 “als het ontslagrecht zodanig is versoepeld dat de mensen die nu nog te duur zijn om te ontslaan, wel kunnen worden weggestuurd”. En hij heeft gelijk als hij stelt dat het huidige kabinet eerder gaten dan bruggen slaat. Maar de grote vraag blijft natuurlijk wat onze Reinier hieraan denkt te gaan doen en die vraag blijft onbeantwoord.

Het zou een gemiste kans voor open doel zijn als de geplande Europa van burgers-conferentie in het najaar van 2013 geen poging zou ondernemen deze vraag wel te beantwoorden. Deliberatie is natuurlijk heel mooi, evenals burgerparticipatie, maar er moet wel wat te delibereren en te participeren zijn. Het gaat tenslotte om de inhoud; om de werkelijke betekenis van de EU als sociale unie; om Europa als werkplaats, kortom, waarin elke burger die dat nastreeft zichzelf kan ontplooien en manifesteren.

Dr. O.H. Holman is universitair hoofddocent internationale betrekkingen en Europese politiek aan de afdeling politicologie van de Universiteit van Amsterdam.

Use Facebook to Comment on this Post