Een bijdrage van Leo Klinkers
Co-auteur European Federalist Papers
In Trouw van 15 oktober 2015 schreef Christoph Schmidt, Brussels correspondent van Trouw, een artikel over het nieuwste boek van Guy Verhofstadt (‘De ziekte van Europa’) onder de titel ‘Guy Verhofstadt zoekt paardemiddel voor doodziek Europa’. Behalve dat er een ‘n’ ontbreekt in het woord ‘paardemiddel’ mankeert er bij de auteur verder alles wat zou kunnen duiden op begripsmatige kennis over federalisering. Het herinnert me aan het antwoord op mijn vraag aan een minister, eind jaren tachtig: “Hoe komt het toch dat de politieke journalistiek zo oppervlakkig schrijft en hoofdzakelijk aandacht heeft voor invloedrijke politici, ook al hebben die weinig verstand van zaken?” Hij antwoordde: “De politieke journalistiek is hoerig en lui.” Hij legde uit dat machtige en invloedrijke politici als vanzelf journalisten creëren die graag tegen die macht aanschurken. Ze hebben elkaar nodig. Ze voeden elkaar. Jaren later kwam ik in dit verband het begrip ‘symbiose’ tegen: de verstrengeling van politiek en politieke journalistiek als een vorm van soort zoekt soort.
Ik meen dit verschijnsel in zijn volle omvang te bespeuren in het artikel van Schmidt. De machtigste politici van de Europese Unie wijzen de ideeën van Verhofstadt over Europese federalisering af. Schmidt sluit zich kritiekloos daarbij aan, gaat niet inhoudelijk in op het staatkundige betoog van Verhofstadt maar wijdt zijn betoog aan het ridiculiseren van Verhofstadt. Bespreking van de kern van Verhofstadts boek – de kracht van federalisering versus de zwakte van intergouvernementeel besturen – blijft buiten beschouwing. Schmidt schrijft over het ‘wie’ (Verhofstadt), niet over het ‘wat’, het onderwerp (federalisme en Europa).
Daarom even uitleggen wat de kern van federalisme is. Je kunt een federale organisatie vergelijken met een appartementengebouw. Binnen elk appartement is elke eigenaar baas in eigen huis. Lees: soeverein en autonoom. Wil hij driemaal per week vegetarisch eten, geen probleem. Wil hij slechts eenmaal per dag douchen, ga je gang. Wil hij zitten op campingmeubels, geen bezwaar. Maar in zo’n gebouw zijn er belangen of zorgen die een individuele appartementseigenaar niet op zijn eentje kan behartigen: de zorg voor het dak, voor het onderhoud van de liften, voor de centrale verwarmingsketel, voor de parkeerplaatsen, etc. Daarom heeft zo’n gebouw een Vereniging van Eigenaren, VVE, waarvan alle eigenaren lid zijn. Zij kiezen een bestuur en dragen aan dat bestuur de zorg voor die gemeenschappelijke belangen over. En betalen daarvoor maandelijks een bepaald bedrag. Als de buitenboel moet worden opgeschilderd of na tien jaar de cv-ketel moet worden vervangen, dan moet er geld in kas zijn. Maar het VVE-bestuur is niet bevoegd om te besluiten dat alle eigenaren ’s morgens om zeven uur moeten opstaan en dan slechts vijf minuten mogen douchen, waarna het water tot twaalf uur wordt afgesloten. Het VVE-bestuur is slechts bevoegd tot die zaken die door de leden van onderop zijn overgedragen omdat die leden het zelf niet aan kunnen.
Dit is in essentie een federale manier van organiseren. In statelijke termen: geen enkele lidstaat van de Europese Unie is op zijn eentje in staat om met een eigen energiebeleid de problematiek van de klimaatopwarming te bestrijden. Noch met een eigen leger een aanval van een sterkere buitenlandse mogendheid weerstaan. Noch met de eigen begroting een mondiale bancaire en/of economische crisis oplossen. En ook niet op eigen kracht de overweldigende stroom vluchtelingen in goede banen leiden.
Daar waar op goede gronden een belang, of zorg, of problematiek wordt geïdentificeerd die de kracht van een individuele lidstaat overstijgt is een federale aanpak de enige weg die men kan gaan. Het geeft te denken dat nagenoeg geen enkele Nederlandse journalist enig benul van dit onderwerp heeft. De zogeheten kwaliteitskranten geven op hun opiniepagina’s wel ruimte aan allerlei anti-EU-zeloten, maar falen om zelf met jarenlang opgebouwde redactionele kennis betekenisvol over dit onderwerp te schrijven zodat zin en onzin zichtbaar worden. Als je beweert een kwaliteitskrant te zijn maar nalaat om met diepgaande artikelen van eigen redacteuren het staatkundig fundament van het Europese samenleven te analyseren en te becommentariëren, dan heb je geen kwaliteit maar kapsones.
Ook in de wetenschap ontbreekt het aan verstandige uitleg van het begrip federalisering. Hoewel ik graag vier uitzonderingen noem.
In de eerste plaats emeritus hoogleraar Wim Couwenberg, nestor van het Nederlandse staatsrecht. In zijn periodiek Civis Mundi onderbouwt hij al vele jaren het belang van een constitutionele en institutionele Europese federatie met kracht van argumenten en feiten.
In de tweede plaats het ‘Jaarboek 2012: De Verenigde Staten van Europa’, van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Universiteit van Nijmegen. Voor zover mij bekend is dit de eerste omvattende studie over federalisering sinds de mislukte Nederlandse poging om bij het Verdrag van Maastricht in 1992 de grondslag voor een Europese federatie leggen – waar toen wel een euro werd geboren maar zonder het daarvoor noodzakelijke politieke fundament. Met alle instabiliteit van dien.
Ik wil niet onvermeld laten dat Nederland al eerder een voortreffelijke federatie heeft gecreëerd: de Verenigde Staten van Indonesië, bij de overdracht van Indonesië gevestigd in Den Haag in december 1949, bestaande uit vijf soevereine deelstaten waaronder eentje van de Molukken. Die federatie heeft echter maar acht maanden bestaan omdat Soekarno hoe dan ook een eenheidsstaat nastreefde en de federatie stap voor stap afbrak. Hetgeen voor de Molukken aanleiding was al om in april 1950 de eigen onafhankelijkheid – de RMS – uit te roepen, met noodlottige gevolgen voor de Molukkers. De geschiedenis is wrang: de door Soekarno en Hatta in 1945 buitenwettelijk uitgeroepen onafhankelijkheid is uiteindelijk gehonoreerd. Dezelfde actie van de Molukken en Papoea Nieuw Guinea heeft echter nimmer de steun van de internationale rechtsorde ontvangen. Maar dit terzijde.
De derde wetenschappelijke observatie pro federalisering is van professor Maarten van Rossem. In een tv-interview op 15 oktober 2012 werd hem gevraagd: “Wat zullen we verliezen als Europa een federatie wordt?” Van Rossem antwoordde: “ Niets. Dan krijgen we er juist iets bij.” Het perfecte antwoord.
Wat krijg je er dan bij als je landen een federale staatsvorm geeft? Bescherming, zorg en behartiging van belangen die je als individuele lidstaat zelf niet meer aankunt, zonder dat – en hier komt de kern die een federatie onderscheidt van de huidige EU – het federale gezag top-down bevoegdheden mag uitoefenen, anders dan die welke gezamenlijk zijn overgedragen omdat dit de gemeenschappelijke belangen dient. Het Verdrag van Lissabon – de basis van de EU – is zonder meer het slechtste juridische document, ooit in de geschiedenis van Europa geschreven. Een student die zoiets zou formuleren zou onmiddellijk van de juridische faculteit worden verwijderd. Dat Verdrag kent weliswaar het subsidiariteitsbeginsel (laat elke lidstaat blijven doen waar hij zelf goed in is) – maar dat artikel heeft geen betekenis omdat elders in het Verdrag staat dat de Europese Raad elke beslissing kan nemen waarvan hij vindt dat zij de doelen van de EU dient. Daarom produceert de EU top-down eenheidsworst door maatregelen uniform op te leggen aan elke lidstaat, zonder rekening te houden met gevestigde verschillende culturen en gebruiken.
Om die reden keren steeds meer mensen zich terecht tegen de EU, maar maken zij daarbij de fout te veronderstellen dat het in een federatie nog erger zou worden. Integendeel. De zogeheten verticale scheiding van bevoegdheden (de federatie is slechts bevoegd in een beperkt aantal zaken en de lidstaten blijven verder autonoom en soeverein met hun eigen parlement, regering, rechterlijke macht, belasting, onderwijs etc.) ontbreekt in het intergouvernementele EU-bestuurssysteem. En dat leidt tot steeds meer weerstanden, zonder dat degenen die deze weerstanden articuleren weten waarom ze – terecht – de EU in zijn huidige intergouvernementele constellatie moeten afwijzen en waarom ze – onterecht – tegen een federale staatsvorm zijn. Ze weten niet waar ze over praten. Stellen dat een federaal Europa leidt tot een superstaat met verlies van de eigen soevereiniteit is grote kul van onwetende politici, nageblaat door evenzeer onwetende journalisten.
De vierde pro-federatie-observatie van wetenschappelijke aard is van Geert Mak. Hoewel hij bekend is als publicist heeft hij eertijds gewerkt aan het Instituut voor Staats- en Administratiefrecht te Utrecht. Hij kent de staatsrechtelijk context als geen ander. In een interview met het Vlaamse blad De Tijd van 19 september 2015 onder de titel ‘Het gaat nog knakken en kraken’ zegt hij onder meer: “Europa functioneert niet in crisissituaties. Het reageert te traag, verward. (-) Daar is maar één oorzaak voor: we missen een federale structuur.”
Het ontbreekt in de Nederlandse politieke journalistiek aan begripsmatige kennis van de essentie van federaal organiseren. Het enige excuus kan zijn: de leidinggevende politici weten er nog minder van. En omdat politieke journalisten part en deel zijn van dat gebrekkige staatkundige kenniscomplex van politici surfen ze ‘hoerig en lui’ mee op de golven van het anti-Brussel, en bij gelegenheid op het anti-federatie sentiment.
Nergens lees ik dat afscheidingsbewegingen zoals Schotland, Catalonië, Oost-Oekraïne, maar ook de gescheiden volkeren op Cyprus perfect binnen een federale staatsvorm verder zouden kunnen samenleven, zonder op elkaar te schieten. Wat dat betreft biedt België – binnen de EU naast Oostenrijk en Duitsland een federale staat – een voorbeeld van staatkundig anticiperen waar wij een puntje aan kunnen zuigen. In een hoog-intelligent politiek proces van zes ingrijpende staatkundige hervormingen vanaf 1960 is de transformatie van de eenheidsstaat in een federale staat het instrument bij uitstek gebleken om de twee dominante culturen – Walen versus Vlamingen, naast een klein Duits landsdeel – in staat te stellen binnen dezelfde landsgrenzen te blijven samenleven. Ook al is deze federatie nog niet helemaal afgerond, het toont aan dat een pluriforme cultuur en meertaligheid (Nederlands, Frans en Duits) geen enkele hindernis vormen voor het zijn van een federale staat met autonome landsdelen. Dat geldt ook voor het kleine maar o zo krachtige Zwitserland: dat erkent grondwettelijk vier aparte talen, gekoppeld aan de vier verschillende culturen. En wat te zeggen van federale grondwet van India, de grootste federatie ter wereld. Die erkent niet minder dan 22 afzonderlijke talen (zie over het federalisme ook Paul Kapteyn, Europees manifest. Amsterdam: VDE, 2009; Jan Willem Sap, Zwitserland als model voor een federaal Europa, VDE-Europalezing 2013, Amsterdam: VDE, 2014).
Dat is andere koek dan de vaak door Bolkestein geponeerde stelling dat je voor een federatie één volk nodig hebt met één cultuur en één taal. Een federatie is de staatsvorm bij uitstek die landen met verschillende culturen, talen en wetten bijeen kan houden onder de dekking van goede zorg voor gemeenschappelijke belangen. Wat Bolkestein beweert is exemplarisch voor het gebrek aan elementaire kennis inzake federalisering. Maar heeft ooit een politieke journalist hem hierop gewezen, en op het negatieve effect op de samenleving als een invloedrijke politicus onzin verkondigt?
Heeft Christoph Schmidt nog niet door dat de voorzitter van de Europese Commissie, Juncker, sinds begin 2015 naast de al eerder getroffen federaal-achtige maatregel van een gemeenschappelijk buitenlands beleid, een drietal andere in werking heeft gezet: een gemeenschappelijke Europese defensie (door Eisenhower en Churchill al na WOII met kracht bepleit, maar sindsdien steeds gefrustreerd), een gemeenschappelijk energiebeleid, een gemeenschappelijk financieel-economisch beleid. En sinds heel kort, geïnstigeerd door Merkel en Hollande, een door de Europese Raad – zij het schoorvoetend – aanvaard gemeenschappelijk vluchtelingenbeleid. Dat zijn evenzovele federale bewegingen, niet in formeel-juridisch staatkundige zin, maar wel materieel-instrumenteel om belangen en zorgen die ver boven de individuele lidstaten uitstijgen gemeenschappelijk aan te kunnen te pakken.
Laat mij één specifieke onnodig ridiculiserende passage in Schmidt’s artikel citeren: “In zijn zoektocht naar lichtende voorbeelden belandt Verhofstadt echter vooral in de Verenigde Staten. Als de EU toch eens zoiets zou kunnen worden, een Verenigde Staten van Europa …. dan hadden we, net als de Amerikanen, de financiële crisis in twee, hooguit drie jaar opgelost in plaats van houtje-touwtje-oplossingen die we nu zien.” Verhofstadt – schrijver van goed doordachte visionaire boeken en bepaald een uitstekende premier in België – wordt door Schmidt weggezet als een lummeltje dat niet steeds om koekjes moet zeuren. Beste Schmidt, lees eens paragraaf 1.5 van het Jaarverslag 2012 van De Nederlandse Bank. Daar staat helder en duidelijk waarom en hoe de federale staatsstructuur van de Verenigde Staten het instrument bij uitstek was om de recente bancaire/economische crisis met succes op te lossen.
Ben ik het dan in alles eens met Verhofstadt? Nee. Op twee punten verschillen Herbert Tombeur en ik – auteurs van de European Federalist Papers (www.europeanfederalistpapers.eu) – van mening met Verhofstadt. Het eerste betreft een iets te slordig gebruik van het begrip ‘integratie’. Door niet uit te leggen wat dat in een federale context precies betekent en het vaak te gebruiken als ‘meer Europa’ interpreteert een anti-EU persoon dit als assimilatie: integratie in die zin dat landen steeds meer op elkaar zouden moeten gaan lijken. Dat bedoelt Verhofstadt niet omdat dit wezensvreemd is aan een federatie die – anders dan in het intergouvernementele EU-systeem – juist het voortbestaan van de eigenheid van de leden tot doel heeft. Integratie zoals bedoeld in een federale context is de combinatie van bevoegdheden die deelstaten niet langer meer kunnen waarmaken en daarom graag aan een federaal orgaan overdragen. Het zou misschien beter zijn om dit begrip helemaal niet te gebruiken, omdat het verkeerde connotaties oproept.
Een ander bezwaar betreft zijn gedachte dat het mogelijk zou zijn om het Verdrag van Lissabon zodanig aan te passen dat het de basis zou kunnen bieden voor een federaal Europa. In de European Federalist Papers leggen wij uit dat je van de EU – als een olifant struinend door de Europese porseleinkast – via een aanpassing van het verderfelijke Verdrag van Lissabon geen duif kunt maken die Europa-wijd vrede brengt. Zulk verdrag zou de zoveelste mislukte overeenkomst tussen staten zijn en niet een basisakte tussen burgers van die staten.
Voor een Europese Federatie in de zin van de Verenigde Staten van Europa is een Constitutie nodig. Te ontwerpen en te ratificeren, net zoals in het proces van 1787-1789 in Amerika, van onderop, dus door de burgers van de deelnemende staten. En net als ons ontwerp in de European Federalist Papers niet meer dan tien artikelen tellend in plaats van de ruim vierhonderd artikelen van het Europa-destructieve Verdrag van Lissabon.
Leo Klinkers
Co-auteur European Federalist Papers
25 oktober 2015