Date:May 08, 2014

Europa en het geloof in de democratische rechtsstaat – Geert Jan Spijker

Geert Jan Spijker is adjunct-directeur van het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie.

Inleiding
De Europese bijdrage aan de wereld is uniek en veelzijdig. Met name de ontwikkeling van democratische rechtsstaat is van fundamenteel belang geweest, eerst voor de westerse wereld, later ook daarbuiten. Het bestaan van goede staten wereldwijd blijft cruciaal met het oog op orde en vrede. Elk mens heeft recht op vrijheid en waardigheid, op een stil en gerust leven. Goede rechtsstaten zijn daarvoor nodig en het is terecht dat de EU dat hoog in het vaandel heeft. Des te triester dat het met die democratische rechtsstaat er in veel EU-landen zelf niet zo florissant voorstaat momenteel. Dat blijkt vooral uit toenemend populisme, maar – minder zichtbaar – ook door relativisme. Dat is problematisch voor westerse samenlevingen, maar ook voor de rest van de wereld. Immers: de geloofwaardigheid van de democratische rechtsstaat in zijn algemeenheid staat op het spel nu het westen zijn eigen politieke huis niet op orde heeft. Grote woorden over vrede en vrijheid verliezen naar buiten toe – in het bijzonder naar succesvolle autocratische regimes – aan betekenis als men er zelf niet in gelooft, laat staan er naar handelt.

Het westen in de wereld
De verhoudingen in de wereld hebben zich in de afgelopen decennia drastisch gewijzigd. De positie van het Westen is een andere dan die tijdens de Koude Oorlog en de jaren direct na de val van de Muur. Destijds was de wereld overzichtelijk. In de jaren negentig leek de liberale democratie aan een mondiale zegetocht te beginnen. Het liep anders. Inmiddels is onze wereldorde meer een wereldwanorde. Op heel uiteenlopende plaatsen is er strijd en bestaan er schijnbaar onoplosbare conflicten (Midden-Oosten, delen van Afrika). Rusland laat zich opnieuw gelden in Oost-Europa; het strijdperk in Oost-Oekraïne toont dat Poetin na jaren van vernedering door het ‘arrogante’ westen weer wil laten zien wat zijn land waard is. In het verre oosten zorgt de opkomst van China voor grote onrust, allereerst bij omringende landen als Japan, Zuid-Korea, Vietnam en Maleisië. Meer algemeen zorgt de opkomst van nieuwe economische grootmachten, met China voorop, voor revolutionaire geopolitieke veranderingen. En in combinatie met ontwikkelingen als global warming en groeiende voedsel- en grondstoffenschaarste betekent dit een onvoorspelbare dynamiek. De toekomst van onze welvaart en veiligheid lijkt onzekerder dan ooit, constateert Rob de Wijk (p. 9).

Aan 500 jaar westerse dominantie lijkt een einde te komen. Want het is niet alleen zo dat veel niet-westerse landen machtiger en rijker worden, het westen zelf verandert ook. De VS lijken aan slijtage onderhevig. Het land is niet meer de superieure, soevereine leider op het wereldtoneel. Het land kent een immense schuldenberg en een verlammende culturele en politieke polarisatie. Ongetwijfeld is het nog steeds het machtigste land op aarde, maar het bevindt zich tussen hoop en vrees, waarbij de vrees lijkt te domineren – Obama’s retoriek ten spijt.

Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor Europa. Natuurlijk is ons continent al ruim een eeuw niet meer het centrum van de wereld, ook al is Europa als geheel nog steeds een economische grootmacht. Maar door de opkomst van met name Azië neemt het strategische belang van Europa voor de VS af en belandt ons werelddeel verder verwijderd van het centrum.

Een autocratisch alternatief?
Door het succes van niet-westerse landen en het economische falen van het westen de afgelopen jaren – de financiële crisis – is de democratische rechtsstaat minder aantrekkelijk geworden, vooral voor landen die vanouds geen democratie hebben. Het Chinese model van staatskapitalisme – de Beijing Consensus – spreekt meer tot de verbeelding. Dat zorgt immers voor aanhoudende economische groei, vooral dankzij een daadkrachtige en effectieve, want ondemocratische overheid. Is China hiermee een voorbeeld voor de wereld? Gaat dit het westerse model van vrije marktwerking ingebed in een stroperige, democratische rechtsstaat vervangen?

Dat dat zo’n vaart niet gaat lopen, ziet men ook in China zelf in. Chinezen zelf bediscussiëren de Beijing Consensus. Het is geen duurzaam model vanwege grote problemen die momenteel optreden: China is voor economische groei teveel afhankelijk van overheidsingrijpen; mede door enorme inkomensverschillen neemt de sociale onrust toe (grote delen van China zijn nog steeds ‘ontwikkelingsland’); het volk wordt zich bewuster van milieuproblemen en de gevolgen daarvan (luchtverontreiniging, ‘kankerdorpen’); en last but not least: de corruptie van het partijapparaat lijkt onuitroeibaar. Het is de vraag hoe lang het volk zich nog voegt in het stramien van deze onvrije autocratie, zeker als de groei gaat afnemen.

En die groei zal gaan afnemen. Dat is althans de boodschap van het boeiende en overtuigende boek ‘Waarom sommige landen rijk zijn en andere arm’. Daarin zetten de economen Daron Acemoglu en James Robinson in op het belang van goede instituties, in het bijzonder de trias politica, voor een land. Voor lange termijn succes moeten er instituties zijn die het mogelijk maken dat mensen in vrijheid en overeenkomstig hun talenten kunnen deelnemen aan economische activiteiten. Tegenover deze zogenaamde ‘inclusieve instituties’ zetten zij ‘extractieve instituties’, die gericht zijn op het verrijken van de elite en het beschermen van de gevestigde orde. Met pagina’s vol historisch ‘bewijsmateriaal’ laten ze zien dat inclusieve instituties het beste gedijen als er in een samenleving een balans is tussen ruimte voor pluralisme en een zekere mate van centraal staatsgezag.

Nu is er in China ontegenzeggelijk centraal gezag, maar aan voldoende pluralisme ontbreekt het overduidelijk. Er is geen brede spreiding van macht, waardoor willekeur vrije doorgang heeft. Er is geen onafhankelijke rechterlijke macht, geen democratisch verantwoordingsmechanisme waardoor bestuurders naar huis gestuurd kunnen worden en nauwelijks vrijheid van meningsuiting. En, constateren de auteurs, er zijn nog weinig tekenen dat er een overgang is naar inclusieve politieke instituties (p. 98). Institutionele hervormingen op politiek gebied zijn echter noodzakelijk, anders zal de groei verdampen de komende decennia. De autocratie zal plaats moeten maken voor een systeem van pluralisme, met ruimte voor tegenmachten.

Democratische rechtsstaat
Kortom: het ‘Europese model’ is nog lang niet achterhaald. Ook al is er geen westerse alleenheerschappij meer en is de positie van Europa op onderdelen marginaal geworden, de rechtsstaat blijft een broodnodig exportproduct, voor een duurzame orde, voor vrede en gedeelde welvaart. Alle mensen hebben immers recht op vrijheid en op een rechtvaardige behandeling. Ook autocratische regeringen zullen daar rekening mee moeten houden. Uiteraard is dat met ruimte voor culturele verschillen, maar een constitutionele kern moet in acht worden genomen.

Wat is die kern? Wat typeert een democratische rechtsstaat? De rechtsstaat richt zich vooral op bescherming van vrijheden, in het bijzonder die van minderheden; democratie gaat over zeggenschap door het volk, over het meepraten en meedoen van burgers in het publieke domein. Uitgangspunt van een rechtsstaat is dat de overheid zich in haar machtsuitoefening gebonden weet aan het recht, aan een constitutie. Grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en de geloofsvrijheid beschermen de burgers gelijkelijk tegen de overheid en bieden hun de mogelijkheid zich publiekelijk te uiten, in overeenstemming met hun diepste overtuigingen. Essentieel voor een rechtsstaat is verder de trias politica, ofwel de spreiding van de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. Vooral de onafhankelijke rechter is een onmisbare tegenmacht. Verder vervullen voor voldoende checks and balances het ambtelijk apparaat en de media een belangrijke rol. Leger en politie hebben een geweldsmonopolie en zijn ondergeschikt aan de regering. En tot slot: een democratische rechtsstaat moet gedragen worden door sociale normen, door burgers. Een staat is een gemeenschap van overheid en burgers. De vraag is daarmee niet alleen of de overheid zich laat begrenzen door de wet, maar ook of burgers gehoorzaam zijn aan de wet en – meer positief – zich betrokken weten bij de publieke zaak. Dit is een zaak van waarden en normen, van verantwoordelijkheidsbesef, van oog hebben voor het algemeen belang.

Dat is niet van de ene op de andere dag te regelen. En al helemaal niet van bovenaf. Daar is een langdurig proces voor nodig van institutie- en cultuurvorming. Fareed Zakaria beschrijft in ‘The future of freedom’ hoe de westerse vrijheid ‘ontstond’ in de vierde eeuw van onze jaartelling, met keizer Constantijn (p. 29). Toen die in het jaar 324 van Rome naar Byzantium verhuisde, liet hij de bisschop van Rome achter – met grote gevolgen. Er ontstond namelijk een eeuwenlange strijd, waarbij de kerk de machtsaanspraken van de staat bevroeg (vaak ook bevocht) en zo begrensde. Volgens Zakaria, en hij staat daarin zeker niet alleen, is de opkomst van de kerk de eerste belangrijke bron van vrijheid in het Westen – en daarmee in de wereld. Het cruciale nieuwe element is dat er met de opkomst van de kerk een serieuze en duurzame macht tegenover de staat ontstond. Er ontstond een (staats)vrije ruimte. De staat domineerde niet meer alle domeinen van het leven, maar werd nu gerelativeerd, dat wil zeggen: zijn aanspraken en bevoegdheden werden beperkt. De staat was geen ‘god’ meer. De rechtsstaat was geboren en geestelijke en politieke vrijheden konden gaan groeien – geleidelijk uiteraard, en met veel vallen en opstaan. Maar Europa was de kraamkamer van de democratische rechtsstaat en van daaruit zou die vorm verder worden verspreid. Het is dan ook niet vreemd dat het Verdrag van Lissabon hiernaar verwijst als het gaat om de taak van de EU in de wereld.

Angstige Europese democratieën
Deze ontwikkeling impliceert niet dat onze vrijheden nu vaste verworvenheden zijn geworden in het westen. Vrijheid is geen zekerheidje. Momenteel zien we dat in veel Europese landen, maar ook heel concreet in Nederland zelf. Hoe krachtig is onze eigen democratische rechtsstaat nog? Rob de Wijk maakt zich in zijn boek met de veelzeggende titel ‘5 over 12’ grote zorgen over onze situatie, vooral vanwege het populisme (al geeft hij ook aandacht aan hedendaags hedonisme, 145).

Wat is het probleem met het populisme? Populisten gaat het niet om een inhoudelijk, redelijk politiek programma voor de samenleving, maar slechts om beelden en emoties. De grote leider roept wat, zich daarmee verzettend tegen ‘De Anderen’, dat wil zeggen mensen van ‘boven’ (de elite) of van ‘buiten’ (allochtonen, Grieken, etc.). Centraal in het populisme staat de angst voor het nieuwe en vreemde. Wat gekoesterd moet worden is het vertrouwde. De eigen gemeenschap moet worden beschermd tegen de boze buitenwereld. De Fransman Dominique Moïsi wijst daar ook op in ‘De geopolitiek van emoties’. Hij constateert dat na de val van de Muur in 1989 onze ‘hoopcultuur’ haar hoogtepunt bereikte, de suprematie van het westerse concept was duidelijk. Nu is dat niet meer het geval, integendeel: de angst regeert. Angst voor buitenstaanders, voor de vreemdeling die de nationale identiteit en eigenheid ‘ondermijnt’, die de banen ‘afpakt’. Die angst zie je overigens niet alleen in Europa, maar ook in de VS, waar men terroristen martelt (ter voorkoming van nieuwe aanslagen). Kortom, de angst is niet onschuldig. Ze leidt ertoe dat landen, in de woorden van Moisi, “hun eigen morele principes schenden, die zijn gebaseerd op stringente eerbiediging van de rule of law. Wanneer democratieën waarden prediken die ze zelf niet meer in acht nemen, dan verliezen ze hun morele gezag en daarmee hun aantrekkingskracht.” (p. 144).

In veel Europese landen zien we populisten, van lichtere vormen als Berlusconi in Italie tot zwaardere varianten als Le Pen in Frankrijk. Ook in Nederland is de populistische trend waarneembaar. De Wijk wijst op afnemende tolerantie voor minderheden, druk op de onafhankelijke rechterlijke macht, de ontwikkeling van een minder vrij klimaat om je mening te uiten, en de opkomst van feitenvrije politiek (176-178). Met dat laatste bedoelt hij dat het populisme weinig opheeft met wat er werkelijk aan de hand is. Het gaat primair om emoties, om het effect van woorden, niet om de waarheid. Of het nu gaat om ontkenning van klimaatverandering of over de vermeende ‘islamisering’ van de samenleving, feiten doen er niet toe.

De basis schiet tekort
De Wijk vindt dat het “bedenkelijk is dat weinig Nederlanders zich over deze ontwikkeling druk maken.”(178). Maar misschien komt dat wel omdat het populisme slechts een uiting is van een nog dieperliggend probleem, namelijk het probleem van het relativisme. We geloven er niet echt meer in, in onze constitutionele verworvenheden. Onze democratische rechtsstaat heeft geen betrouwbaar fundament meer sinds we niet meer in een groot verhaal geloven. Daar wijst Ad de Bruijne op. Volgens deze politiek theoloog is de democratie altijd gebouwd

op de overtuiging dat waarheid en goedheid bestaan en in beginsel voor alle mensen gelden en kenbaar zijn. Ook veronderstelt democratie dat alle burgers in een samenleving minstens een gedeeld belang bezitten, waarvoor zij zich samen verantwoordelijk weten. Omdat de vraag wat waar en goed is, niet bij voorbaat evident is en door alle burgers gelijk beantwoord wordt, vormt het publieke gesprek of debat daarover het hart van de moderne democratie. Dat debat vindt plaats vanuit de verwachting dat het ons minstens iets dichter zal brengen bij de overeenstemming over die waarheid in dienst van dat gedeelde belang.” (10).

Een echte democratie voldoet in zijn ogen aan twee voorwaarden. Allereerst de erkenning dat er een gezag is dat uitgaat boven zowel volk als overheid: regeerders moeten nooit denken dat zij boven het volk staan en ze beseffen dat als ze erkennen dat er iets of Iemand boven hen uitgaat. Dat leidt tot relativering van overheidsmacht en erkenning van rechten van burgers (en medezeggenschap). De tweede voorwaarde is dat in principe ieders stem telt en mag klinken. Ieder mens is gelijkwaardig en waarheid kan uit onverwachte hoeken van de samenleving komen. De Bruijne: “Het democratische recht om mee te mogen spreken op weg naar het kennen van de waarheid waarnaar het publieke domein geordend kan worden, is principieel het recht van iedere burger.”(10).

Hoe is het gesteld met deze voorwaarden? Van beide, maar vooral van de tweede, kunnen we zeggen dat ze vandaag op het spel staan. Er is weinig vertrouwen meer dat er uiteindelijk één waarheid bestaat, die alle mensen kunnen kennen en die hen kan verenigen. De zoektocht naar waarheid is daarmee vervangen door het bundelen van macht. Met als gevolg dat politiek een continue verkiezingsstrijd is geworden waarin het draait om macht en kiezersgunst. En dat alles in een grote mediashow. Een logische ontwikkeling, want als er geen waarheid bestaat, dan staat taal louter in het teken van effect. Er is dan geen debat meer waarin je je eigen mening bijstelt – dat is zelfs een teken van zwakte! Geert Wilders met zijn feitenvrije politiek en kwetsende uitlatingen is exemplarisch voor deze ontwikkeling. Volgens De Bruijne vergroot hij echter slechts uit wat typerend is voor onze hele democratie. De hele politiek ‘verwilderst’!

Volgens de theoloog heeft deze ontwikkeling te maken met het feit dat er ten diepste religieuze, christelijke noties ten grondslag liggen aan onze democratische rechtsstaat: overheidsgezag heeft een hoger gezag nodig en ieder mens is gelijkwaardig en heeft gelijk recht op inbreng. Theologenpraat? Niemand anders dan Jürgen Habermas schreef eerder: “Het christendom, en niets anders, is de uiteindelijke basis van vrijheid, geweten, mensenrechten en democratie, de maatstaven van de westerse beschaving. Tot nu toe is er geen alternatief. We blijven ons laven aan deze bron.” (Jenkins: 310).

Conclusie
Europa is niet meer het centrum van de wereld. Wel heeft ze nog steeds een cruciale boodschap voor de wereld: die van vrijheid, gelijkwaardigheid en mensenrechten. Ons continent kent op dit punt een rijke traditie, die we moeten koesteren en blijvend onder de aandacht moeten brengen. Het is een traditie die meer toekomst biedt dan die van hedendaagse autocratieën. De vraag is echter: in hoeverre gelooft Europa zelf nog in dit verhaal? Populisme en – daaronder, dus minder zichtbaar – relativisme ondergraven de fundamenten van onze eigen democratische rechtsstaat. Als we niet meer echt geloven in een groter verhaal, in een gedeelde waarheid, waarom zouden we dan nog luisteren naar elkaar? Waarom dan de democratie nog verdedigen, laat staan uitdragen?

Literatuur

Daron Acemoglu & James Robinson, Waarom sommige landen rijk zijn en andere arm. Amsterdam: Nieuw Amsterdam 2012.

Ad de Bruijne, ‘Van christelijke democratie naar postchristelijke dictatuur?’, in: Denkwijzer 2014/1, 6-11.

Philip Jenkins, Gods werelddeel, Amsterdam: Nieuw Amsterdam 2010.

Dominique Moisi, De geopolitiek van emoties. Hoe culturen van angst, vernedering en hoop de wereld veranderen, Amsterdam: Nieuw Amsterdam 2009.

Rob de Wijk, 5 over 12. Hoe Nederland toch sterker uit de crisis kan komen. Amsterdam: Amsterdam University Press 2012.

Fareed Zakaria, The future of freedom. Illiberal democracy at home and abroad, New York/London: W.W. Norton & Company 2007.

Use Facebook to Comment on this Post