Voice of Civil Europe Consortium 2002

Het jaar 2002 werd voor het samenwerkingsproject Voice of Civil Europe gekenmerkt door een flinke groei in zowel het aantal evenementen als het bereik en de verscheidenheid van onderwerpen. We kunnen terugkijken op een zeer geslaagd jaar met een aantal uiteenlopende en goed bezochte debatten. Deze werden gekenmerkt door een goede inhoudelijke discussie, een levendige sfeer en een wisselende samenstelling van het publiek. De brede publieke belangstelling is vooral te danken aan de samenwerking tussen de verschillende organisaties en de inzet van het medium internet voor het voeren van digitale debatten. Nieuwe samenwerkingsvormen ontstonden, onder meer door bemiddeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken te Den Haag.

Het samenwerkingsverband van de vier dragers van het Voice of Civil Europe project – de Vereniging Democratisch Europa, het Forum voor Democratische Ontwikkeling, de European Foundation on Social Quality en de Felix Meritis Foundation – is bij verschillende gelegenheden versterkt met een aantal nieuwe organisaties, die zich gemeenschappelijk, in uiteenlopende projecten, richtten op de doelstelling van de bevordering van het publieke debat over de toekomst van Europa. Zo is de basis gelegd voor nieuwe relaties met organisaties als de Europese Beweging Nederland, lnstituut Clingendael, de Society for International Development, de denktank Socires en de WRR. Ook is er samengewerkt met Hof Filmproducties en JolieMedia Producties voor het avondprogramma van de manifestatie over het vraagstuk van de uitbreiding van de Europese Unie op 12 december.

Er is een tweetal digitale projecten geweest. Een digitaal debat op de website van het Forum voor Democratische Ontwikkeling (www.forumdemocratie.nl) is ontwikkeld over het onderwerp van de bijeenkomst op 22 oktober die ging over het externe beleid van de Europese Unie. Een project met onder meer ‘ votes & quotes’ over de uitbreiding van de Europese Unie is ontwikkeld op www.politiek­ digitaal.nl, www.europa-digital.de en op www.politik-digital.de.

Door de unieke samenwerking tussen de verschillende organisaties op verschillende terreinen heeft het Voice of Civil Europe project een belangrijke functie vervuld in het aanjagen van het debat en de versterking van het bindweefsel tussen het publiek en de politiek waar het een uiteenlopend aantal onderwerpen met betrekking tot de betekenis van Europa in de Nederlandse discussie betreft. Het is de bedoeling om dit proces de komende jaren versterkt voort te zetten en tot een verdieping te komen, met de participatie van meer organisaties en media.

Hieronder vindt u een inhoudelijk verslag van de verschillende activiteiten die in het kader van de samenwerking in Voice of Civil Europe verband in het jaar 2002 werden georganiseerd. Uitgebreid verslag is ook gelegd in de verschillende nummers van EUforum, het informatieve en opinierende tijdschrift van de Vereniging Democratisch Europa, dat in 2002 haar eerste jaargang beleefde.

 

Landbouwdebat
Onder de noemer  Boeren, Burgers, buitenstaanders over Europa, de uitbreiding en de WTO, vond op 17 april een debat plaats over het Europees landbouwbeleid. Deelnemers  waren demissionair minister Laurens Jan Brinkhorst (het kabinet was een dag ervoor gevallen), Kees Kodde (milieudefensie), Tiny Sanders (algemeen  directeur Campina) en Paul Kapteyn (VDE).

Volgens demissionair minister Brinkhorst is het Europees landbouwbeleid op dit moment ondemocratisch. “Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een speelbal van belangengroepen. Paars 2 streeft dan ook naar co-decisie met het Europees Parlement op alle terreinen van het landbouwbeleid.” Brinkhorst legt het nieuwe landbouwbeleid uit. “Een aantal jaren geleden was het landbouwbeleid voor het grootste gedeelte prijsbeleid, nu zijn daar nieuwe thema’s voor in de plaats gekomen, zoals voedselveiligheid  en het verhogen van de levensstandaard. De oorspronkelijke doelstelling, het veiligstellen van de voedselvoorziening na de Tweede Wereldoorlog, is behaald,” zo stelt Brinkhorst. Nieuwe doelstellingen zijn geformuleerd, zoals de integratie van het landbouwbeleid op andere beleidsterreinen (veiligheid, milieu). Verder moeten boeren meer voeling met de markt krijgen. Strakke  financiele afspraken moeten worden gemaakt. “Het Europees landbouwbeleid  is de hoeksteen van Europa. Van renationalisatie kan dus geen sprake zijn! Na de uitbreiding moet flexibiliteit  de doelstelling  zijn.” Deze doelstellingen moeten worden gerealiseerd  door in de eerste plaats inkomenssteun voor boeren af te bouwen. Prijssteun moet worden vervangen door een nieuw vangnet, Brinkhorst  spreekt van een verzekeringssysteem. Het plattelandsbeleid  moet worden versterkt en moet niet Ianger onder de eerste pijler, maar onder de tweede pijler van de Europese Unie vallen. De productie moet gericht zijn op de vraag. Oat liberalisering  de doodsteek voor de boeren zou betekenen, vindt Brinkhorst onzin. “De meeste Nederlandse  boeren kunnen zich in een marktgerichte  productie prima handhaven. “

Campina directeur Sanders is het eens met Brinkhorst. Toch mag hij wel een beetje provoceren, vindt hij zelf. “Liberalisering schijnt iets heel moois te zijn. Maar wat is het eigenlijk? Op dit moment wordt er teveel nadruk gelegd op liberalisering, lees: het afschaffen van regels, in plaats van op internationalisering, het vervangen van regels. Liberalisering is geen doel op zichzelf, maar een instrument in de internationale  arbeidsdeling en optimalisering. ” Sanders komt nu bij de melkquota. “De zuivel vormt nu nog maar een klein deel van het landbouwbeleid. Waarom  wei liberalisering en geen afschaffen  van de quota? Zander de quota zou Europa massaal de wereld hebben bestormd met zijn zuivel.” Sanders eindigt met een aantal losse opmerkingen  over het landbouwbeleid.  Zo ziet hij de tegenstelling  tussen landbouw en natuur niet  ” Wat nou landbouw versus natuur? Landbouw is natuur! De Nederlander houdt van zijn koeien. Om landbouwbeleid betaalbaar te houden zal de overheid op de lange termijn van reguleren over moeten gaan op faciliteren.  Landbouw moet marktgericht  zijn en ook gekenmerkt worden door maatschappelijke verantwoordelijkheid. De sector zelf is daar primair  verantwoordelijk  voor, zo sluit Sanders af.

Kees Kodde (milieudefensie) is niet optimistisch. “De landbouw is niet in goede handen bij de WTO. Nederland geeft zijn democratische macht weg. De WTO is eenzijdig, handel  is het ultieme doel, geen middel. Dit gaat ten koste van voedselveiligheid, het milieu en het dierenwelzijn.” Volgens Kodde is het niet mogelijk  producten te weren op basis van deze argumenten. ” Zo worden de eigen boeren, die wei te maken hebben  met strenge regels, weggeconcurreerd. ” De Europese Unie kan meer bereiken binnen de WTO  dan nu, vindt Kodde. “De exportsubsidies moeten worden afgeschaft. Het ‘Zuiden’ komt zijn beloftes  na, het ‘Noorden’ niet,” vindt Kodde. “Er gaat een Chilling effect uit van de WTO.  Zo twijfelt de Eerste  Kamer nog of ze akkoord moet gaan met het wetsvoorstel om tropisch hardhout te voorzien van een sticker. De reden hiervoor is de vrees, dat de WTO daar niet mee akkoord gaat Verder gaan transparantie  en kennis van consumenten hard achteruit. We gaan de jungle in; alleen grote bedrijven zullen overleven. ” Kodde vindt verder dat de landbouwdiscussie tot nu toe het maken van keuzes uit de weg gaat  Milieu, voedselveiligheid  en dierenwelzijn  tegenover marktwerking en WTO, dus. “Beide zijn niet verenigbaar!”  Het landbouwbeleid moet volgens Kodde in de richting van het afstemmen  van productie en consumptie.  Het verstrekken  van subsidies  moet worden gekoppeld aan milieuvoorwaarden. In de tweede pijler moet hier meer geld voor vrijkomen, maar dat mag niet ten koste gaan van de kleine boeren, vindt Kodde.

Paul Kapteyn (VDE)  richt de aandacht op de institutionele kant van het debat “Een Europese federatie laat lang op zich wachten, maar is wel noodzakelijk, ook voor de landbouw,” vindt hij. Het landbouwdebat kenmerkt zich door moeizame samenwerking tussen de lidstaten, met erkende dwarsliggers als Frankrijk. “Stel nou dat de co-decisie er niet komt ten aanzien van de landbouw? Bij de WTO doet het gebrek aan regeerkracht zich in het kwadraat voor,” zo gaat hij verder. “Negatieve integratie, het weghalen van handelsbarrieres,  is gemakkelijk. Positieve integratie,  het controleren van handelsstromen, is veel lastiger. Het grate probleem van de WTO is het beheersen van de externe effecten van de handel.”

In de discussie  reageert Brinkhorst op Kapteyn. Deze gaf volgens Brinkhorst een parodie van de werkelijkheid weer.  “Het Nederlandse kabinet stemt voor het eerst voor co-decisie. Daarnaast is niet Frankrijk, maar  Groot-Brittannie  de grootste dwarsligger.” Vanuit de zaal wijst Roel van Duijn (GroenLinks) op de nog zeer beperkte biologische landbouw in Europa. Bij het huidig beleid lijkt de biologische  landbouw niet te groeien. Brinkhorst beaamt dat, maar pleit ook hier voor een realistische benadering. ” De biologische landbouw zal nooit meer dan 10 procent van het geheel gaan uitmaken.”

Sanders roept vrolijk dat Campina de grootste biologische zuivelproducent is. “Wij doen dat van harte!” Otto Holman (VDE) wijst vanuit de zaal op de dubbele moraal van de uitbreiding van de Europese Unie. “We bieden vrijhandel aan, behalve op het gebied van de landbouw. De uitbreiding fungeert als hefboom voor afbouw van solidariteit, regionaal beleid en het landbouwbeleid. Dit geringe sociale gehalte zal zich op den duur tegen ons keren. Het protest is in Polen al te horen.” Brinkhorst reageert met de stelling dat iedere uitbereiding van de Europese Unie positieve gevolgen heeft gehad voor de nieuwe lidstaten. “In Spanje is de werkloosheid na de toetreding stevig gedaald.” Bij de uitbreiding maakt Brinkhorst zich meer zorgen over voedselveiligheid en administratieve en democratische problemen. “De uitbreiding moet een splitsing in Europa voorkomen. Geopolitieke redenen staan voorop.” Vanuit de zaal rijst de vraag of de VN-conferentie over biodiversiteit en gentechnologie in conflict kan komen met de regels van de WTO. Kapteyn reageert door te stellen dat de WTO een internationale scheidsrechtersfunctie heeft, waar Ianden zich aan hebben onderworpen. “En dat blijkt te werken,” zegt hij. Kodde is minder optimistisch. Dispute settlement is bij de WTO niet in goede handen. De WTO is een schoolvoorbeeld van achterkamertjespolitiek en heeft niets met de Verenigde Naties te maken. Gelukkig is gentechnologie nog geen onderwerp bij de WTO.”

In zijn afsluiting concludeert voorzitter Frits Bloemendaal (geassocieerde persdiensten) dat er spanningen bestaan tussen liberalisering en het maken van internationale afspraken enerzijds en de democratische controle daarop anderzijds. De kosten van internationalisering zijn nog onduidelijk. De wens tot meer biologische landbouw zal volgens hem tach echt via de weg van de markt gerealiseerd moeten worden.

 

De Nederlandse inbreng in de Europese Conventie: drie expertmeetings en een publieksdebat

Ten behoeve van de Nederlandse  leden van de Europese Conventie en hun plaatsvervangers  is er een serie van een drietal expertmeetings en een publieksavond georganiseerd in de maanden mei en juni. Het samenwerkingsverband bestond uit de Europese Beweging Nederland (EBN), het Forum voor Democratische Ontwikkeling (FDO), het lnstituut Clingendael, de Vereniging Democratisch Europa (VDE), de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en het ministerie van Buitenlandse Zaken.

De eerste expertmeeting ging over het onderwerp van grondwet, transparantie en democratie. De tweede en derde expertmeeting gingen over de positie van het subsidiariteitsbeginsel en de rol van Europa in de wereld.

Grondwet, transparantie en democratie

Voorafgaande aan de eerste expertmeeting beschrijft Hans van Mierlo, dan de Nederlandse regeringsvertegenwoordiger in de Conventie, het functioneren van de Europese Conventie. Bij de meerderheid van de conventieleden bestond, volgens Van Mierlo, een zorg om het collectieve, om Europa. De angst voor een Kompetenzkatalog waarin de belangrijkste bevoegdheden worden afgebakend, lijkt ongegrond. Men debatteert tijdens de conventie-bijeenkomsten niet over welke bevoegdheden uiteindelijk wel of niet Europees moeten zijn. De roep om een sterke Europese Commissie is echter algemeen aanwezig, evenals de roep om een gezamenlijke buitenlandse politiek van de Europese Unie. De meeste deelnemers willen verder een communautarisering van het beleid op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ). Tenslotte lijkt er een behoefte te ontstaan aan een Europese grondwet, al zal het uiteindelijke woord ‘grondwet’ hoogstwaarschijnlijk niet worden gebruikt. Er lijkt een scheiding te gaan plaatsvinden in een basisverdrag, waarin de hoofdstructuur van de EU en de hoofdbeginselen, zoals sociale grondrechten en begrippen als subsidiariteit en proportionaliteit worden opgenomen, en een beleidsverdrag, waarin de rest van de Europese regelgeving wordt vastgelegd. Het basisverdrag zal uiterst moeilijk te wijzigen zijn, het beleidsverdrag makkelijker. Daarmee hoopt men de starheid, waarmee verdragsherziening binnen de lntergouvernementele Conferentie (IGC) gepaard gaat, tegen te gaan. Van Mierlo eindigt ook met een waarschuwing. Het lijkt erop dat Europese regeringsleiders de agendering van de Conventie proberen te beïnvloeden. Er zijn verschillende soorten regeringsvertegenwoordigers afgevaardigd, sommigen zijn strakker en anderen Iosser aan het regeringsstandpunt gebonden. Zelf behoort Van Mierlo naar eigen zeggen tot  de laatste groep, maar met ministers als regeringsvertegenwoordigers komt het open karakter van de Conventie in gevaar.

In de eerste expertmeeting in de Eggertzaal van de Amsterdamse Nieuwe Kerk liggen drie hoofdthema’s op tafel: moet er een Europese grondwet komen? Hoe verloopt de ontwikkeling van een Europees publiek domein?  En hoe wordt de besluitvorming transparanter? De discussie concentreert zich rond de grondwet  in de zin van ‘ wie doet wat waar’. De eerste expertspreker, Tom Eijsbouts haakt aan op de discussie die Van Mierlo inzette over de splitsing van de Verdragen. Eijsbouts betwijfelt of splitsing in een kernverdrag en een beleidsverdrag voldoende is. Het sluiten van een verdrag is niet aileen een technische aangelegenheid, maar kent ook symbolische en praktische kanten. De symbolische waarde van een verdragsreorganisatie is gelegen in de mogelijke omslag naar een constitutioneel  systeem. Praktisch gezien lijkt een grondwet onhaalbaar  vanwege het vereiste van unanimiteit  dat voor verdragsherziening nodig is. Eijsbouts pleit ervoor de unanimiteit te omzeilen door in de besluitvorming  rond de verdragen een bepaald percentage van de EU-bevolking doorslaggevend te Iaten zijn. Een tweede wijziging in de besluitvormingsprocedure dat het unanimiteitsprobleem kan oplossen, is het Europees Parlement te Iaten meebeslissen.  Concluderend stelt Eijsbouts dat vooral de kleine lidstaten zich zorgen maken over de opheffing van het unanimiteitsbeginsel, uit angst buitenspel te worden gezet. Om verder te gaan met de hervorming van de EU zal men deze angst van de kleine lidstaat opzij moeten schuiven. De conventieleden moeten buiten hun mandaat  treden om de voorgestelde wijzigingen in de besluitvormingsprocedure te bewerkstellingen, zo besluit Eijsbouts.

Paul Kapteyn vindt daadkracht het belangrijkst, “Wie A zegt, moet ook B zeggen”. Dat kan maar op een manier worden gerealiseerd, namelijk door de creatie van een Europese federale staat. Een Europese regering  zal een einde maken aan de situatie van beleidsconcurrentie tussen de lidstaten. Tevens wordt de internationale positie van de EU versterkt. Een eerste stap op weg naar een federale staat is een evenredig  kiesstelsel met Europese kieslijsten voor het Europees Parlement. Het parlement kiest vervolgens zelf de voorzitter van de Europese Commissie. Voor daadkracht is een federale staat noodzakelijk, vindt Kapteyn, anders accepteert de Conventie dat de huidige kwalen van de Europese Unie niet te herstellen zijn. Hiermee is Kapteyn het eens met Eijsbouts dat de conventieleden buiten hun mandaat moeten durven treden.

De tegengestelde emoties worden verwoord door Koen Koch. “lk ben er van overtuigd dat niemand in de begindagen uit was op een federatie. Er was gewoon toevallig een gemeenschappelijk belang dat resulteerde in een gezamenlijke  markt voor kolen en staal”. Hiermee begint Koch zijn visie op het Europese integratieproces. Europese integratie is een historische revolutie zonder geweld,  maar met onbedoelde consequenties. De diversiteit leidt tot moeizame besluitvorming en deze zal met de uitbreiding nag moeizamer  worden. Dit is spijtig, maar zal men moeten accepteren. De Europese diversiteit wordt eveneens  weerspiegeld in de Conventie, waardoor Koch weinig vertrouwen heeft in de resultaten die de Conventie zal boeken. De splitsing in twee verdragen ziet Koch dan oak niet gebeuren. ” ledereen  die knopen wil doorhakken in deze discussie, hakt het Europese project aan stukken”. Het advies van Koch aan de conventieleden  is dan ook in tegenstelling tot de voorgaande sprekers om bescheiden voorstellen te doen.

Jan Willem Sap vindt dat als de EU een staat wil zijn, het aan drie voorwaarden moet voldoen. Ten eerste moet een staat constitutioneel  zijn, bevoegdheden  moeten worden afgebakend en de burger dient rechtszekerheid te hebben. Ten tweede moeten de Europese bestuurders, zoals de voorzitter van de Commissie, worden gekozen en moeten ze slechts voor een beperkte termijn worden aangesteld. Tot slot dient de EU democratisch  te zijn. Sap geeft drie mogelijkheden aan hoe de burgers een grotere rol kunnen spelen binnen de EU. Het Europees Parlement zou in debat moeten gaan met de Raad van Ministers en de Europese Raad in plaats van aileen met de Commissie.  Er zou een referendum  moeten komen wanneer er voorstellen zijn voor ingrijpende bevoegdheidsoverdracht (soevereiniteitsverlies). Bovendien zouden nationale parlementen een grotere rol in Europa kunnen spelen. Wat betreft het juridische vraagstuk random een Europese grondwet is Sap van mening dat de EU met zijn ‘Constitutioneel Handvest’ en Europees Hof van Justitie in feite al een rechtsgemeenschap met grondwet is. Ook is Sap van mening dat het Handvest van de Grondrechten in het Verdrag moet worden opgenomen om transparantie te verschaffen aan burgers omtrent de grondrechten waaraan  de EU-instellingen  gebonden  zijn. Als we over de beslissing van grondrechten spreken, moet dat volgens Sap wei gebeuren door volksvertegenwoordigers en niet door rechters. Plaatsvervangend  lid van de Conventie Van Eekelen denkt dat opname van het Handvest van de Grondrechten bijzonder moeilijk zal worden. Het handvest is tot op heden slechts een politiek bindend document. Voordat het opgenomen wordt in een grondwet en daarmee oak juridisch bindend wordt, is het van belang dat de Conventie dit document nag eens kritisch analyseert.

Dagvoorzitter Kapteyn concludeert dat de Conventie moet oppassen te verzanden in mooie woorden en procedures die geen inhoud hebben. “Essentieel is dat de politieke gemeenschap allereerst zichzelf leert begrijpen alvorens het zinvol is een constitutie te willen”.

 

Brussel of Den Haag? Subsidiariteit onder de loep

Onder leiding van voorzitter Gijs de Vries gaat het tweede expertdebat over subsidiariteit van start tussen de schilderijen in de Pulchri Studio in Den Haag. Subsidiariteit betekent dat men er binnen de Europese Unie naar streeft bevoegdheden onder te brengen op een zo laag mogelijk bestuursniveau. Hoewel het een juridisch begrip is, zijn het niet de beleidsjuristen die aanwijzen wie zich waarmee moet bezighouden, maar de politiek. De discussie omtrent subsidiariteit sluit nauw aan op de discussie over hoe de kloof tussen burger en bestuur beperkt kan worden. Subsidiariteit staat centraal in de Europese verdragen.

Professor Slot vertelt dat subsidiariteit aileen een rol speelt als de Europese Unie geen expliciete, dus volledige, bevoegdheid heeft. De subsidiariteitstoets wordt vooral uitgevoerd wanneer sprake is van nieuwe wet- en regelgeving. Dan komt de vraag om de hoek kijken of we dit op Europees niveau moeten aanpakken of dat het we het beter kunnen overlaten aan nationale of zelfs regionale overheden. Tach komt subsidiariteit vaak voor in het Europees recht. Als de Europese Commissie richtlijnen stelt, zal de uitvoering daarvan veelal op nationaal en lokaal niveau plaatsvinden. Juist in deze uitvoering laat het Europees recht veel ruimte voor politieke afwegingen.

Jacques Pelkmans heeft een economische benadering van het subsidiariteitsbegrip in de vorm van een kosten- en batenanalyse. Daarbij staan de ‘kosten’ van centralisatie, die hij uitdrukt in de afstand tot de kiezer, centraal. Het uitgangspunt is dat besluiten dicht bij de burger moeten worden genomen; de vraag moet worden gesteld of er een noodzaak is tot gemeenschappelijk handelen. Als die er al is, dan is er oak de mogelijkheid tot verdergaande samenwerking (bijvoorbeeld in de vorm van open cobrdinatie), in plaats van de keuze tot centralisatie. Centralisme is bij Pelkmans een uiterste optie. Het Europees niveau staat te ver van de kiezer af. Pelkmans is er van overtuigd dat aan de hand van zijn kosten- en batenanalyse van centralisatie vastgesteld kan worden wat voor welk beleidsonderwerp het beste bestuursniveau is. Aangezien de kosten in Pelkmans’ analyse centraal staan en de baten nauwelijks aan bod komen, is het de vraag of er wel sprake is van een kosten- en batenanalyse, of dat Pelkmans eerder een stappenmodel presenteert waarmee centralisatie tegengegaan kan worden.

Professor De Wilde stelt dat subsidiariteit in eerste instantie een politieke (en geen juridische) vraag is. Door een politiek besluit wordt bepaald wat het beste bestuursniveau is voor een bepaald beleidsterrein. Dit is dus geen kwestie van objectieve toetsing, maar een politieke keuze. Het vluchtelingenvraagstuk kan bijvoorbeeld mondiaal benaderd worden, maar ook lokaal waar de opvang plaatsvindt. Moet de VN of moeten de lokale overheden zich dan over het beleid buigen? Daarnaast stelt De Wilde de vraag of voor internationale vraagstukken de Europese Unie altijd de aangewezen instantie is. Andere mogelijke instanties zijn bijvoorbeeld de Raad van Europa en de OVSE. “Er is in grote mate sprake van EU-centrisme”, volgens De Wilde. Ondanks de overtuiging van De Wilde dat subsidiariteit een politieke vraag is, geeft hij de conventieleden toch mee dat een analysekader moet worden gecreeerd op basis waarvan vastgesteld kan worden of gezamenlijk handelen gewenst is. Daar komt bij dat het een achterhaalde gedachte is om helder te kunnen aanwijzen op welk niveau beleid thuis hoort. Tot slot is het niet aileen de subsidiariteitstoets die burgers dichter bij Europa kan brengen, er zijn ook andere middelen als bijvoorbeeld internet.

Hoewel bij deze bijeenkomst maar liefst vier conventieleden (Hans van Baalen, Rene van der Linden, Frans Timmermans en Hans van Mierlo) aanwezig zijn, stelt Laurens Jan Brinkhorst dat subsidiariteit niet het belangrijkste onderwerp is voor de Conventie. Ook volgens hem is het een politiek begrip, dat nauwelijks juridisch te toetsen valt. Subsidiariteit wordt altijd naar voren gebracht door lidstaten die bij bepaalde onderwerpen deelbelangen hebben. Democratisering en het flexibeler toepassen van het subsidiariteitsbegrip zijn van grater belang. Brinkhorst is ook tegen een alternatief als ‘open coördinatie’ aangezien open coördinatie leidt tot verdere ontdemocratisering en het instrument wordt gebruikt op het moment dat de politiek er niet uitkomt.

Conventielid Frans Timmermans sluit zich aan bij Brinkhorst. Het laagste niveau staat niet altijd het dichtst bij de burger volgens hem. Waar het om draait, is dat de verantwoordelijkheidsverdeling helder is voor het publiek. Het echte probleem zit in de verdeling van bevoegdheden  tussen nationaal en Europees niveau, tussen Brussel en Den Haag dus. Zijn collega Van der Linden vindt dat subsidiariteit vooraf moet worden gegaan door effectiviteit. Kan je de problemen niet effectief op nationaal niveau oplossen, dan op Europees niveau. Van Mierlo, tenslotte, meldt in tegenstelling tot de geest van deze discussie dat het huidige subsidiariteitsprincipe niet ter discussie staat in de Conventie. De Conventie kan zich beter inspannen voor het zichtbaar maken van de besluitvormingsprocessen. Wel heeft Van Mierlo nog een vraag aan de experts. Hij vraagt zich namelijk af of er niet voor gemeenschappelijk beleid moet worden gekozen als een deel van de landen niet de capaciteit heeft om het zelf te doen. Volgens Pelkmans is dat alleen verstandig als er sprake is van een gemeenschappelijk doel en een grensoverschrijdend probleem.

 

Europa in de wereld: ambities, instrumenten en aansturing

Met een vurig pleidooi voor het behoud van het Europees kapitalisme – kapitalisme met behoud van een sociaal gezicht – opent Hans van Mierlo het derde expertdebat dat gaat over een gezamenlijk buitenlands- en veiligheidsbeleid  in Europa. Ter verdediging van dit sociaal kapitalisme heeft de Europese Unie behoefte aan een sterk buitenlandsbeleid, zo stelt hij. De behoefte aan een buitenlandsbeleid blijkt gemeengoed onder de experts, over de inrichting ervan zijn de meningen verdeeld.

Hans van den Broek adviseert de conventieleden de reeds gemaakte afspraken tijdens de Europese Raad van Helsinki (1999) na te komen. Peter van Ham ziet de noodzaak  van een buitenlandsbeleid in de aanpak van grensoverschrijdende problemen, zoals veiligheid en criminaliteit. Stephan Keukeleire sluit zich hierbij aan door er op te wijzen dat dat extern beleid antwoord moet geven op de bedreigingen sinds 11 september. Zelfmoordaanslagen moeten niet alleen worden voorkomen, ook de redenen waarom ze plaatsvinden, moeten worden aangepakt. De moslimwereld voelt zich gemarginaliseerd, wat blijkt uit de beperkte plek die zij innemen in internationale organisaties als de VN-veiligheidsraad, de WTO, het IMF en de Wereldbank. Daar zou de Europese Unie wat aan moeten doen. Hans van Baalen, plaatsvervangend  lid van de Conventie, vindt echter dat vooral gekeken moet worden naar het belang van de veiligheid van Europa en haar burgers.

De meningen blijken ook verdeeld over de inhoud van het Europees buitenlands beleid. Volgens Mom Wellenstein moet de EU zich aileen met de directe omgeving, zoals de Balkan, bemoeien. Van Ham is het daarmee eens. “Kijk uit voor institutionele overstretch”, waarschuwt  hij. Keukeleire daarentegen vindt dat met de financiële en economische  middelen die de Europese Unie heeft en de omvang van de Europese ontwikkelingssamenwerking, deze bescheiden houding niet volstaat. “De toestanden in Afghanistan en lndonesie gaan ook ons aan”.

De grote vraag blijft hoe dat buitenlandsbeleid dan krachtig uitgedragen kan worden. De experts zijn het eens dat daartoe het roulerend voorzitterschap van de Europese Raad moet verdwijnen. Dit roulerend voorzitterschap  draagt niet bij aan de continuïteit aangezien de lidstaten tijdens hun voorzitterschap  hun eigen nationale stokpaardjes op de agenda zetten. De Conventie heeft echter nog geen afstand gedaan van het roulerend voorzitterschap, zo stelt Van Mierlo. Volgens hem doen kleine landen het als voorzitter vaak erg goed vergeleken met de grote lidstaten. Van Eekelen is bovendien van mening dat begrippen als klein en groot relatief zijn. Maar volgens Van den Broek is het logisch dat de grote landen een voortrekkersrol  spelen.

Met name het vetorecht van de lidstaten vormt een probleem voor een gemeenschappelijk buitenlandsbeleid. Van Mierlo vraagt de experts om te reageren op het voorstel om Javier Solana, hoge vertegenwoordiger voor het buitenlands- en veiligheidsbeleid,  op te nemen in de Europese Commissie. ” Dat zou hem binnen zes maanden afbranden”, zo reageert Wellenstein. Hij krijgt dan te maken met het vertegenwoordigen van tegengestelde belangen, enerzijds die van de lidstaten en anderzijds die van de Commissie. Veel beter zou het zijn commissaris  Chris Patten en Solana met elkaar te laten samenwerken. Zo ontstaat zowel vanuit de Commissie als vanuit de Raad een breed gesteund buitenlandsbeleid. Tot slot geeft Van den Broek de Conventieleden nog een tip mee. Als de EU een sterker buitenlandsbeleid wil voeren, zou zij daartoe de zetels van Frankrijk en Groot­ Brittannie in de VN-Veiligheidsraad  moeten inzetten. De conventieleden moeten op zoek naar mogelijkheden  om de slagkracht van de Unie binnen dat belangrijke orgaan te vergroten.

 

De toekomst van Europa: De Nederlandse bijdrage aan de Europese Conventie

Nadat tijdens de expertmeetings diverse specialisten de Nederlandse conventieleden hebben geadviseerd, is op 25 juni tijdens het publieksdebat de burger aan de beurt. Paul Scheffer interviewt Hans van Mierlo en Hans van Baalen. Pim van Galen leidt het debat vanuit de zaal.

Onder leiding van Pim van Galen (Den Haag Vandaag) debatteren Kees Vendrik en Sander van der Eijk met elkaar over het onderwerp Europa, slechts een markt en een munt? Vendrik ziet slechts een oplossing: gooi het stabiliteitspact in de prullenbak en ontwerp een nieuw Europees begrotingsbeleid. Alleen dan is het mogelijk een gezamenlijk sociaal beleid te voeren, met burgerbetrokkenheid tot gevolg. JOVD-er Van der Eijk vindt dat de grootste onzin. Dat veel beleid ver van het bed van de burger wordt gemaakt, is juist het probleem. Sociaal beleid moet op nationaal niveau tot stand komen. Wij willen in Nederland toch niet betalen voor Italiaanse pensioenen? Wat hem betreft kunnen de markt en de munt aan Europa worden overgelaten, maar moet het zich verder nergens mee bemoeien. Het publiek roert zich in de discussie: “Nederland kan niet alles zelf doen, Europees beleid kan best in Brussel tot stand komen.” Zoals tijdens de tweede expertmeeting al was gebleken, is de subsidiariteitkwestie een lastige: waar wordt de streep getrokken? Ook deze avond wordt daarop geen antwoord gevonden. De Nederlandse conventieleden moeten daarmee zelf aan de slag.

Scheffer stapt over op een onderwerp dat tijdens de expertmeetings is blijven liggen en vraagt of er behoefte is aan een grensoverschrijdende Europese cultuur om de burger een gevoel van betrokkenheid te geven. Daarmee slaat hij de spijker op zijn kop, aldus Van Mierlo. Er is volgens hem geen bindweefsel tussen burgers en hetgeen zich in Brussel afspeelt. Er moet worden ingegrepen als je wilt dat de burger met een Europees gevoel wordt opgevoed. Een middel dat hierin een belangrijke rol kan spelen is onderwijs. En dan denken Van Mierlo en plaatsvervangend conventielid Hans van Baalen niet aan het klassikaal zingen van het volkslied, zoals door het publiek gekscherend wordt geopperd, maar een gezamenlijk educatief programma om van jongs af aan een Europees gevoel bij de bevolking te creeren.

Syp Wynia en Max van den Berg nemen plaats achter de spreekgestoelten en mogen hun visie geven op het Fort Europa. Wynia trekt een vergelijking tussen Amerikaans en Europees immigratiebeleid.

Het komt er in het kort op neer dat Amerika weinig selectief is in het binnenhalen van migranten maar zich vervolgens hard tegen hen opstelt en dat Europa immigranten onder een wollen deken legt zonder hen perspectief te bieden. Amerika is rationeel en zakelijk. Europa is emotioneel. Amerika is hard. Europa is zacht. Maar immigratie is in Amerika een succesverhaal, waar het in Europa een probleem is. Van den Berg oppert het idee om buitengrensbewaking door de nieuw toetredende lidstaten gezamenlijk te laten uitvoeren waardoor de oostelijke grenzen goed bewaakt kunnen worden en massale migratiestromen worden tegengegaan. Volgens Van Mierlo is het wat te optimistisch gedacht dat die landen hun eigen grenzen kunnen bewaken. Polen heeft zelfs al om hulp gevraagd omdat ze het zelf niet kan. Volgens Van Baalen is de grensbewaking momenteel niet effectief en het lijkt hem een goed idee het samen te doen. Als ook de Poolse en Griekse belastingbetaler er aan meebetaalt, zijn we in Nederland uiteindelijk beter af.

Hoe interessant deze discussie ook moge zijn, het publiek keert terug naar de cultuur-kwestie. Lidstaten doen, aldus een van de toeschouwers, te weinig om een gezamenlijke Europese cultuur te creëren. Van Mierlo gaat gretig op het onderwerp in, hij heeft er toevallig die middag een voordracht van drie minuten – de officiele spreektijd- over gehouden binnen de Conventie. De bestaande Europese instituties moeten hierin volgens hem het voortouw nemen. Middels de media en het onderwijs moet aan de burgers duidelijk worden gemaakt wat Europa is. Bij kinderen moet een Europees bewustzijn worden gecreeerd om betrokkenheid bij Europa te genereren. Hoewel de stemming onder het publiek zeker niet anti-Europees is, toont gespreksleider Scheffer zich toch enigszins verontrust. De toon van de Conventie is volgens hem geen weerslag van het kiezersgevoel in Europa. “Het blijft een terugkerende paradox,” besluit Van Baalen het publieksdebat: “De kiezer schopt tegen de politiek, maar verwacht er ook de helpende hand van.”


Europa in een gefragmenteerde wereld: extern beleid EU onder de loep

De Europese Unie richt zich steeds meer op de wereld, maar hoe staat het met het te voeren buitenlands beleid? Op 22 oktober 2002 is getracht deze vraag te beantwoorden  tijdens een conferentie georganiseerd  door Voice of Civil Europe in samenwerking  met de Europese Beweging Nederland en de Society for International Development. In drie workshops is gesproken over het externe beleid van de Europese Unie: het buitenlands- en handelsbeleid, het veiligheids- en defensiebeleid en ontwikkelingssamenwerking. Een digitaal debat werd georganiseerd  door het Forum voor Democratische Ontwikkeling.

Tijdens de plenaire bijeenkomst die vooraf ging aan de workshops, beten Wim van Eekelen en Jan Marijnissen het spits af. Van Eekelen meent dat de Europese Unie niet moet willen lijken op de NAVO. Dat kan ook niet, volgens hem, want de EU denkt te veel in juridische procedures  en is daarmee niet geschikt voor crisismanagement. Euroscepticus Jan Marijnissen denkt niet dat een gezamenlijk buitenlandsbeleid zal werken. Grote landen als Duitsland, Engeland en Frankrijk laten zich geen beleid op dit terrein voorschrijven door Europa. “Het kenmerk van een nationale staat is nu eenmaal dat het buitenland heeft,” aldus Marijnissen. Desondanks is hij niet tegen samenwerking  tussen de Europese landen, maar het tempo van integratie ligt momenteel te hoog. Het wantrouwen van de burgers tegen Europese instituties moet eerst worden weggenomen. “Maar hoe?” vraagt Marijnissen zich af.
Tussen de 150 en 200 geinteresseerden  zijn deze avond naar het Amsterdamse Felix Meritis gekomen om de conferentie bij te wonen. Na het volgen van de workshops konden zij vragen stellen aan de panelleden, die voor de gelegenheid op het podium plaatsnamen. Een van de vragenstellers brengt de term globalisering onder de aandacht, een belangrijk onderwerp voor het externe beleid van de Europese Unie. Volgens Van Eekelen is een vrije markt een stimulans voor handel en welvaart, kijk maar naar Griekenland  en lerland. Natuurlijk heeft dat ook nadelen, bijvoorbeeld voor ontwikkelingslanden, aldus Van Eekelen. Volgens Bert Koenders wordt de democratie tekort gedaan door globalisering. Jos van Gennip is daarentegen van mening dat globalisering  per saldo een bijdrage levert aan de welvaart. De verschillen in de wereld zijn echter wel toegenomen,  aldus Van Gennip. Dagvoorzitter Jan Hoekema mengt zich in de discussie met de vraag wie de globalisering moet sturen. Volgens Van Gennip moet de Europese Unie een eigen antwoord op het globaliseringsproces geven. “Globalisering moet niet als vijand worden gezien, maar de EU moet ervan profiteren,” aldus Van Gennip. “Maar hoe zit het dan met de oneerlijke  verdeling?” vraagt Frans Timmermans zich af. “Er zijn immers winnaars en verliezers.” Van Gennip ontkent dat ook niet, “maar globalisering  is niet alleen slecht, het schept ook kansen.”

Een vraag die veel bijval van het publiek oplevert, is gericht aan conventieleden Van Eekelen en Timmermans: “Is het mogelijk eens op papier te zetten wat het Nederlandse standpunt binnen de Conventie is over een Europese grondwet?” Van Eekelen antwoordt, dat de Conventie waarschijnlijk richting het voorstellen van een grondwet gaat. Voorzitter Giscard d’Estaing wil een consensusdocument opstellen. Deze constitutie bestaat volgens Van Eekelen uit drie delen: organen en bevoegdheden, het handvest van grondrechten en beleidssectoren. Welk standpunt Nederland inneemt in deze discussie, is te lezen in de regeringsnotitie Europa in de steigers. Volgens Van Eekelen een beetje een “vlak document.” De belangrijkste conclusie uit deze notitie is, dat het kabinet meer invloed wil op de discussie over de toekomstige inrichting van de EU, omdat die discussie (in de Conventie) waarschijnlijk  leidt tot een zwaarwegend advies voor een nieuw grondwettelijk verdrag voor de EU.
Er werden drie workshops gehouden. De eerste workshop ging over het Buitenlands- en Handelsbeleid. Voorzitter: Paul Kapteyn (vice-voorzitter Vereniging Democratisch Europa, Universiteit van Amsterdam). lnleiders waren: Jules Hosman (VNO/NCW, Corus Group) en Bert Koenders (lid Tweede Kamer PvdA). De tweede workshop ging over het Veiligheids- en Defensiebeleid. Voorzitter: Jan Hoekema (Society for International Development; Atlantische Commissie). lnleiders waren: Bram Boxhoorn (directeur Atlantische Commissie) en Frans Timmermans (lid Europese Conventie, lid Tweede Kamer PvdA). De derde workshop ging over Ontwikkelingssamenwerking. Voorzitter: Rolf Wijnstra (secretaris Nederlandse afdeling Society for International Development). lnleiders waren: Sylvia Borren (directeur Novib) en Jos van Gennip (Society for International Development, lid Eerste Kamer CDA).


Twee stellingen

Twee stellingen werden voorgelegd aan enkele van de deelnemers  aan de conferentie.

Stelling 1: Een gezamenlijk standpunt op het gebied van buitenlands- en veiligheidsbeleid is in de Europese Unie onmogelijk.

Jules Hosman:

“Deze stellingname wijs ik af. Ten eerste wordt over het hoofd gezien dat er op essentiële gebieden al een effectieve Europese buitenlandse  politiek wordt gevoerd, namelijk het vestigen van politieke en economische  stabiliteit in Centraal-Europa  gecombineerd met goede betrekkingen tussen de EU en Rusland. Ten tweede: Nederland heeft geen keuze. Ofwel er komt een gemeenschappelijk buitenlandsbeleid met Nederland aan tafel, ofwel de grote lidstaten zullen de Europese buitenlandse politiek onder de arm nemen. Ten derde moet het mogelijk zijn om, met uitzondering van de inzet van militaire middelen, ook op het gebied van de buitenlandse politiek te besluiten bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Geen enkel parochiaal belang kan zo belangrijk zijn dat een gekwalificeerd meerderheidsstandpunt daarvoor zou moeten wijken. Tenslotte, opiniepeilingen in de EU tonen steeds weer aan, dat de steun voor een gezamenlijke Europese buitenlandse politiek groot is.”

Wim van Eekelen:

“Een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid  zal er voorlopig niet komen, maar is wel mogelijk. Op korte termijn zal men zich moeten richten op specifieke beleidsaspecten, zoals de situatie op de Balkan en de uitbreiding van de EU en ook op de relaties met de periferie van Europa. Daarnaast is daar het oude punt van gemeenschappelijk optreden in internationale  organisaties, zoals de Verenigde Naties en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking  in Europa.”

Jan Hoekema:

“lk ben het met deze stelling niet eens. Wel is dit een beleidsterrein waar integratie moeizamer zal verlopen dan op andere terreinen, zoals de interne markt. Immers, op deze voor de nationale soevereiniteit wezenlijke terreinen is vooral politieke wil noodzakelijk om de vaak van oudsher bestaande tegenstellingen  in buitenlandspolitieke en veiligheidspolitieke orientaties te overkomen. Daar moet niet te lichtvaardig over gedacht worden, zie bijvoorbeeld de kwestie-lrak. De oplossing hiervoor is vooral het samen ‘doen’ van buitenlands- en veiligheidsbeleid. Alleen via procedures en institutionele  afspraken lukt het niet. lk ben ervan overtuigd dat voor Europa op den duur het dilemma is: toenemende  politieke irrelevantie bij voortgaande verdeeldheid  of een toenemende betekenis van Europa in de internationale  verhoudingen bij voortgaande samenwerking.”

Stelling 2: De Europese interne markt werpt hoge handelsbarrieres op voor producten uit ontwikkelingslanden en haalt daarmee haar eigen ontwikkelingsbeleid onderuit.

Jules Hosman:

“Door de bank genomen is de EU de meest open markt ter wereld. Het heeft gemiddeld de laagste invoerrechten  voor industrieproducten.  De EU kent minder piektarieven  en voert een gematigder anti­ dumpingbeleid dan haar belangrijkste handelspartners.  De EU kent meer vrijhandelsakkoorden met derde Ianden dan enige handelspartner ter wereld. Tenslotte importeert de EU meer landbouwproducten dan de VS, Canada, Japan, Zwitserland en Noorwegen tezamen. Dus zo gesloten is de Europese landbouwmarkt  nu ook weer niet. Toch moet het landbouwbeleid verdergaand geliberaliseerd worden. lk ben vrij optimistisch over de verdere afbouw van de Europese exportsubsidies in het kader van de lopende Doha-ronde. Dat zal een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan betere opbrengstprijzen voor boeren in ontwikkelingslanden. “

Wim van Eekelen:

“De stelling geldt vooral voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Overigens moet van verlaging van de barrieres op dit terrein niet teveel worden verwacht, gezien de inmiddels sterk toegenomen aandacht voor voedselveiligheid  en de daarmede verbonden inspecties.”

Jan Hoekema:

“Met deze stelling ben ik het wel eens. Het recente akkoord van Brussel over het gemeenschappelijk landbouwbeleid is helaas eerder een politiek akkoord om de uitbreiding van de Unie te redden dan een akkoord dat perspectief biedt op een snelle en doeltreffende  afbraak van subsidies op Europese landbouwproducten, waardoor deze nog steeds een beschermde positie bij export van producten op de wereldmarkt genieten. lk hoop dat de komende wereldhandelsrondes de druk op Europa zullen doen toenemen. Daarnaast heeft Europa gelukkig al het nodige gedaan om producten uit ontwikkelingslanden tegen betere marktvoorwaarden in Europa toe te laten. Dit betrof echter veelal  die ontwikkelingslanden waarmee traditionele banden bestonden, en niet alle daarvoor in aanmerking komende Ianden. De EU zal, kortom, na een bescheiden begin nog zeer veel moeten doen om ontwikkelingsvriendelijke handels- en landbouwpolitiek te bedrijven.”

 

Europa, j’accuse! de uitbreiding kritisch belicht

Op 12 december  2002 vond de jaarlijkse slotmanifestatie  van Voice of Civil Europe plaats in een middag- en een avondgedeelte in Felix Meritis te Amsterdam. Het thema was gerelateerd aan het onderwerp dat op de agenda stond van de simultaan plaatsvindende Top van Kopenhagen, de uitbreiding van de Europese Unie met tien landen. Als key note speaker was uitgenodigd mevrouw Rita Süssmuth, oud­-voorzitter van de Duitse Bondsdag. Het project was georganiseerd in samenwerking  met de Europese Beweging Nederland, de Society for International Development en de denktank SociresEen speciaal avondprogramma rond de documentaire ‘De Grens in mijn Hartvan Rob Hof stand onder leiding van Paul Scheffer, Tadeusz Mazowiecki (oud-premier  van Polen) en Martin Palous (ambassadeur van de Tsjechische Republiek in de VS) werden door Scheffer geïnterviewd naar aanleiding van de film. Dit gedeelte werd gerealiseerd in samenwerking met Hof Filmproducties  en JolieMedia Producties.

Er vonden in de middag drie workshops plaats over de uitbreiding vanuit verschillende perspectieven: de uitbreiding en de economische aspecten, de uitbreiding en de constitutionele aspecten en de uitbreiding en de sociaal-culturele aspecten. Van de laatste twee volgt hieronder een verslag.

Workshop Uitbreiding  en de Constitutionele  Problematiek

Voorzitter: Tom Eijsbouts, hoogleraar Europese constitutionele geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Commentatoren: Jan Willem Sap, docent lnternationaal Recht en Europees Recht aan de Vrije Universiteit; Arend Jan Boekestijn, docent Geschiedenis aan de Universiteit  Utrecht. Panel: Lousewies van der Laan, Europarlementarier voor D66; Max van den Berg, Europarlementarier voor de PvdA; Jozias van Aartsen, oud-minister van Buitenlandse Zaken, lid van de Tweede Kamer voor de VVD.

Lousewies van der Laan: “Het Europarlement is over het algemeen niet voor een Europese grondwet. lk zelf wel. Volgens mij maakt Amerika de dienst uit en volgens de Bush-doctrine geldt het recht van de sterkste. Een sterk Europa is dus nodig, maar Europa is te versnipperd. Een gezamenlijk optreden is nodig.” Van der Laan noemt vijf punten over Europa: 1. Nederland staat buiten spel. Als je wat te zeggen wil hebben moet je zorgen dat je mee kunt praten. Nederland doet dit niet of nauwelijks. 2. Mensenrechten zijn cruciaal, Europa staat voor: democratie, mensenrechten en gelijkheid. Onze Nederlandse regering geeft echter niet thuis. 3. Europa moet democratischer, in gesloten kamertjes wordt wetgeving  gemaakt. Het parlement moet ook bijvoorbeeld meer te zeggen krijgen over het landbouwbeleid. 4. D66 wil geen verwijzing naar God en de scheiding van kerk en staat. 5. Er moet één vergaderplek in Brussel komen (er moet dus niet telkens tussen Brussel en Straatsburg heen en weer worden gereisd).

Jozias van Aartsen heeft drie punten. 1. 0ver  de uitbreiding is geen echt debat in het Nederlands parlement gekomen, jammer. Van Aartsen zegt een groot gelover in het Europees parlement en de uitbreiding te zijn, maar een uitbreiding in twee golven zou volgens hem veel beter voor de uitbreiding zijn geweest. 2. De communautaire methode. Nederland is sinds jaar en dag voor het versterken van de commissie, dat berust echter op een drogredenering. 3. De commissie heeft een slechte track­record. De commissie  moet dus niet nog meer bevoegdheden  krijgen, want: “Overrapid integration is discrediting the liberal democratic centre.”

Max van den Berg  “Te snelle beweging  uitbreiding? We zijn er al 10 jaar mee bezig.” Eerder dan te snel, is het probleem het ontbrekend politiek debat (geen referenda en dat soort zaken ingebouwd.) Deze debatten moet je niet wegstoppen maar gewoon voeren. We kijken niet wat we terugkrijgen, hoewel dat moeilijk  is. We !open risico’s door een langdurig proces: we hebben onszelf onvoldoende voorbereidt. Er is meer debat, hoewel in kleine cirkels. Strijd om de macht: volgens Van den Berg zullen de grote landen verliezen. Van Aartsen heeft gelijk, het is zonde dat er geen Europese regering is die in het Europese  parlement de bekende besognes (veiligheid, baan, lijf- en goed, milieu) kan bewaken.

Tom Eijsbouts stelt dat het opvallend is dat er nog weinig gezegd is over de constitutie van Europa: wat moeten we ermee en wat moet Nederland? Jan Willem Sap: “Mevrouw Van der Laan hield een wat ongelukkig verhaal. “Vuist tegen Amerika”, laten we niet de grondwetsdiscussie koppelen aan anti-Amerikanisme. Het handvest bindend maken, dat is al sinds 1970 aan de gang. Het Nold arrest is in 1993 gecodificeerd. Art. 220 EG-verdrag, het Handvest, laten we niet doen of er geen rechtsstaat is. Al die grote Ianden nemen in macht toe. Wij hebben die EU bedacht, dus laten we de Roemenen niet laten beslissen. Wil Van Aartsen een sterke raad? Het Joods-Christelijk gedachtegoed heeft een universalistische dimensie toegevoegd. De preambule voor de nieuwe grondwet zou moeten beginnen met: “Wij het volk, dankbaar aan God voor onze vrijheid.””

Arend Jan Boekestijn: “lk ben het met alle drie oneens. Gelijk hebben is niet hetzelfde als gelijk krijgen. Dit wekt vervreemding bij de burgers. Stel: lk houd een sterk Europees verhaal, maar: Frankrijk en Groot-Brittannie hebben kernwapens en zitten in de veiligheidsraad, die zullen zich dus niet zo snel voegen naar een Europees buitenlandbeleid. De Balkan: Europa heeft er een potje van gemaakt. Dat Europees buitenlandsbeleid is er dus voorlopig nog niet, ik wil de burger niet belazeren. Stel dat we wel een referendum hadden gehouden en we hadden het getorpedeerd, wat dan?”

Eijsbouts vraagt hoe het zit met de president? Wat moet Nederland met de grondwet? En het referendum over uitbreiding? Max van den Berg: “lk ben tegen een referendum, omdat we te laat zijn. Een referendum over Turkije’s toetreding, daar ben ik voor. En: welke taken leg je op Europees niveau?” Eijsbouts stelt vast dat er overeenstemming lijkt te zijn over het gebrek aan macht van Nederland in de huidige situatie. Van der Laan zegt dat D66  een grondwet heeft van zeven pagina’ s. De raad wordt daarbij een senaat. Van Aartsen zegt dat het enige interessante idee op dit moment in de conventie is het idee van meer invloed voor de nationale parlementen. Van den Berg is voorstander van een vergadering per week over Europa in het Nederlands parlement. In Scandinavie doet men dat bijvoorbeeld al. Arend Jan Boekestijn zegt dat dromen en daden bij elkaar gebracht moeten worden. Europa wordt volgens hem echt geen federatie. Het Europa van de regio’s komt er echt niet, maar wat kunnen we wel doen? Jan Willem Sap waarschuwt tot slot: “Conventieleden trap niet in de val, eerst God, dan het volk, dan de instellingen!”


Workshop Uitbreiding en de Sociaal-Culturele  Problematiek

Voorzitter: Steve Austen (permanent fellow Felix Meritis). lnleiders zijn Dick Benschop (oud-staatssecretaris Europese Zaken) en Kathalijne Buitenweg (lid Europees Parlement voor GroenLinks). Commentaar wordt geleverd door Folkert Jensma (hoofdredacteur NRC Handelsblad) en Jeroen Vis (denktank Socires).

Kathalijne Buitenweg stelt dat de vraag of mensen zich al dan niet Europeaan voelen afhankelijk is van het feit of ze Europa zien als een waardengemeenschap. Zij meent hieromtrent een onderscheid te kunnen maken tussen vijf verschillende dimensies, met name Europa als veiligheidsgemeenschap, als rechtsgemeenschap, als democratische gemeenschap, als sociale gemeenschap en als ecologische gemeenschap. Aangezien de meeste van deze waardendimensies niet voldoende aan bod komen in Europa, en aldus ook niet overgenomen dienen te worden door de toetredende landen, gaat Europa volgens haar geen overkoepelende waardengemeenschap worden. Veeleer is Europa een manier om bepaalde waarden tot uiting te brengen. Zo lijkt de EU als veiligheids- en rechtsgemeenschap zeer sterk verankerd te zijn en zien we anderzijds dat het totstandkomen van een Europees sociaal model tamelijk moeizaam verloopt Een duidelijke uiting van waarden met logischerwijs ook gevolgen voor het uitbreidingsproces. Doordat een sociaal Europees model uitblinkt door afwezigheid, dient het tevens niet overgenomen te worden door de kandidaat-lidstaten. Net zozeer geldt dat het ecologische acquis, een dimensie waarbinnen volgens haar wel veel inspanningen gepleegd zijn, verplicht moet worden opgenomen door de nieuwe lidstaten.

Ook volgens Dick Benschop bestaat er niet zoiets als een exclusieve Europese identiteit, maar kan er wel gesproken worden over deelidentiteiten. De perceptie van identiteit wordt immers gevoed door de realiteit zoals we ze meemaken. Daar waar bij aanvang van het integratieproces de Europese deelidentiteit bestond in hoofde van de idee van nooit meer oorlog, werd deze later een economische deelidentiteit. Vandaag bestaat er een zeer duidelijk besef van een sociaal, politiek-economisch, globaal model in de wereld met grote nadruk op reizen, bewegen, studeren, en dergelijke. Identiteit is aldus iets dat moet groeien en niet zomaar geforceerd kan worden. Dit groeiproces en het zoeken naar iets waardoor we ons van anderen kunnen onderscheiden kan bijvoorbeeld gebeuren door gebruik te maken van netwerken. Dit alles gebeurt binnen Europa, dat als het ware als een beleidslaboratorium kan worden gezien. Zo verwijst hij binnen deze context naar het feit dat elke verantwoordelijkheid van Europa vroeger lauter functioneel was, waarbij de effectiviteit werd afgemeten aan de functionaliteit.  Nu gaat het veeleer om de democratische legitimiteit, iets waar heel veel  te verbeteren valt. Initiatieven hiertoe kunnen de kloof tussen de werkelijkheid van Europa en haar beleving verkleinen, maar bevatten geen garantie omtrent het goede verloop ervan. Dit is echter een risico dat niet uit te sluiten is en daarenboven eigen aan een groeiproces,  aldus Dick Benschop.

Jeroen Vis stelt dat hij wel akkoord kan gaan met het feit dat de Europese identiteit een historisch proces is, maar benadrukt dat de basis daarvoor in de maatschappij  ligt en voornamelijk sociaal en cultureel is. Als we bijvoorbeeld gaan kijken wat er in Nederland van belang is kan vastgesteld worden dat de Engelse, Amerikaanse cultuur sterk verankerd is. De kennis van het Duits en het Frans daarentegen wordt steeds minder. Dit zijn voorwaarden waarin een Europese identiteit kan gedijen. Het is belangrijk  om een Europese identiteit zeker niet als een abstractie te zien. Het is immers steeds gelinkt aan andere dingen.

“Ik ben er als Euroscepticus  heen gegaan en als -cynicus teruggekomen” Of hoe Folkert Jensma zijn verblijf als Europajournalist in Brussel beschrijft. En daarmee is de toon gezet. Hij stelt dat beide inleiders nogal vaag bleven, inclusief over de uitbreiding. Zo is Europa als beleidslaboratorium wel mooi gezegd natuurlijk, maar wat betekent het eigenlijk? “lk ben nog nooit iemand tegen gekomen die zich een netwerk voelt”. Ook Kathalijne Buitenweg liet, volgens hem, na te spreken over Europese identiteit in term en van wat we wel gemeenschappelijk hebben. Voorts vindt Jensma het jammer dat er enkel gepraat wordt over Europa als een unieke constructie die niet perfect is, maar die we desalniettemin zeker niet overboord mogen gooien.  Wat hij liever zou horen, is waarom dit niet zou mogen? Benschop antwoordt hierop dat we anders veel slechter af zouden zijn in de wereld. De mate van samenwerking (niet enkel op economisch vlak) en het behoud van eigenheid, zou zonder de EU immers niet mogelijk zijn.

Over de eventuele toetreding van Turkije tot de EU is Dick Benschop van mening dat Turkije bij Europa hoort. Er bestaat immers een sterke maatschappelijke verwevenheid tussen de twee. Daarenboven  is er een duidelijk strategisch belang dat zich echter niet op geo-politiek vlak situeert. We krijgen de historische kans om een signaal te geven aan de islamwereld. In plaats van Huntington’s voorspellingen waar te laten worden, kunnen we een signaal geven van oppakken, integreren… Turkije is immers een democratische staat (met scheiding tussen kerk en staat) en met islam als hoofdgodsdienst. Dit is wat het voor ons zo interessant maakt. De andere sprekers kunnen zich hier min of meer in terugvinden.

Een van de vragen die uit het publiek komen gaat over hoe je als Europa met voormalig Joegoslavië omgaat. De vraagsteller wijst erop dat het succes van Europa veelal wordt afgemeten aan het feit dat we sinds haar oprichting geen oorlog meer hadden. Desalniettemin mogen we de rol en verantwoordelijkheid van Europa in een oorlog zoals die in Joegoslavie niet uit het oog verliezen. Kathalijne Buitenweg wijst op het feit dat de EU er veel lessen uit getrokken heeft en heden een belangrijke rol speelt bij conflictpreventie  en wederopbouw. De grootste discrepantie waarmee Europa te maken heeft is het feit dat ze het woord niet bij haar daden voegt. “Put your mouth where your money is”, vindt Benschop. Jensma daarentegen vindt dat het krediet van Europa ligt in het feit dat Griekenland, als zijnde een traditioneel pro-servisch land, niet de invloed heeft kunnen uitoefenen die ze hoogstwaarschijnlijk wou uitoefenen. De enige reden hiervoor is haar grote verankering in Europa.

Iemand merkt op dat de schuld van de afstand tussen burgers en Europese instellingen bijna altijd bij de rigide houding van de bestuurders gelegd wordt. Hij vindt echter dat het niet enkel zou mogen gaan om het democratisch maken van de Europese instellingen, maar tevens nadruk moet gelegd worden op het opnemen van verantwoordelijkheid door burgers. Kathalijne Buitenweg gaat hiermee akkoord en voegt toe dat we de Europese Commissie niet als een groot log ding buiten ons om mogen zien. Het is belangrijk  te weten dat we daar ook wel iets in te zeggen hebben. Dit is echter dikwijls niet evident volgens Jensma. Dikwijls neemt een minister een besluit zonder dat hier enige vorm van controle wordt op uitgeoefend.  Dit zou toch niet mogen? Ministers worden toch omringd door volksvertegenwoordigers, die door ons verkozen worden, en die verondersteld worden om de minister te beïnvloeden. Het kan niet dat deze gewoon ongecontroleerde  beslissingen kan nemen zonder dat iemand daar iets tegen kan doen. Dit is volgens Jos van Gennip de reden waarom het middenveld zich zou moeten organiseren en krachtige Europese politieke partijen oprichten. Deze kunnen als controlerende  factor optreden.

Concluderend stelt voorzitter Steve Austen dat het opmerkelijk is dat de discussie eigenlijk niet echt gevoerd is over hetgeen ze verondersteld werd te gaan, met name de sociale en culturele aspecten van uitbreiding. Veeleer werden een aantal zaken die nauw aansluiten bij dit thema gedefinieerd. Misschien zijn het wel net deze aspecten die de sociale en culturele dimensie van Europa bepalen. In die zin heeft de discussie een waardevolle  bijdrage geleverd.

 

Plenaire sessie: drie stellingen en het publiek stemt met de voeten

Vertegenwoordigers van drie politieke stromingen (Joost Lagendijk, Max van den Berg en Arend Jan Boekestijn) gaan in het plenaire middaggedeelte het debat aan rond drie stellingen om de steun van het publiek. Zij worden van commentaar voorzien door een Grieks koorvan experts en politici.

Stelling 1: Door het protectionistische  beleid bevordert de EU de hongersnood in ontwikkelingslanden.

Lagendijk: eens met deze stelling. De exportsubsidies  moeten veranderd dan wel afgeschaft, maar dat alleen is niet genoeg. Anders gaan namelijk vooral andere Ianden, zoals Brazilië, profiteren.

Van den Berg: eens met de stelling, maar hongersnood  bevorderen gaat te ver. Protectionisme  is afschermen van markten. Dit gebeurt: we beschermen onze landbouw. We produceren teveel en dit subsidieren we. Vervolgens wordt het teveel gedumpt in arme Ianden. We moeten meer aandacht krijgen voor milieu, consumenten  en een derde wereld-vriendelijk beleid voeren. Dat betekent: 1. afschaffen van subsidies, 2. afschaffen van dumping, 3. invoerquota’s voor de derde wereld landen afschaffen.

Boekestijn: De drie sprekers zijn het eens over deze stelling. Ik was eens in Kenia en zag daar een Keniaanse boer bezig een magere geit te melken, terwijl er een Nederlandse vrachtwagen langs reed die melk kwam dumpen. De Europese burger betaald voor een belachelijk beleid. Maar gelijk hebben bekent niet altijd gelijk krijgen. Het aanpassen  van het beleid kan niet zomaar. Het Frans-Duitse voorstel van 1% is een eerste stap. We moeten het stapje voor stapje doen.

Vier commentatoren geven hun mening en kiezen wie van de drie sprekers zij steunen.

Jos van Gennip: eens met Lagendijk, niet met Van den Berg. Aileen de subsidies in Europa afschaffen is niet genoeg. De derde wereldlanden  moeten hun eigen markten beschermen.

Jacques Pelkmans:  Het gemeenschappelijk landbouw beleid is protectionistisch, het vermindert welvaart en kansen voor boeren in ontwikkelingslanden en had allang moeten zijn geliberaliseerd.  Toch kan je er geen hongersnoden aan toeschrijven, dat is onzin, die worden deels door triest en slecht binnenlandsbeleid veroorzaakt, deels door verwoestijning en deels door oorlog en revoluties.

Lousewies van derLaan: Niemand heeft iets te zeggen over het landbouwbeleid, er is geen democratische controle op. lk steun Lagendijk, omdat er meer moet gebeuren dan aileen het vrijgeven van de markten.

Tom Eijsbouts: Het is logisch dat Frankrijk en Duitsland de leiding nemen in de ontmanteling van het landbouwbeleid, zij hebben het immers ook gemaakt. De nieuwe landen zullen ook machtsblokken vormen. We moeten realistisch zijn, daarom steun ik Boekestijn.

Er volgt nog een korte ronde waarin de sprekers hun standpunt in nog een minuut kunnen toelichten.

Boekestijn: Nogmaals:  gelijk hebben is iets anders dan gelijk krijgen. We moeten niet naïef zijn. lk heb kritiek op Lousewies van der Laan, zij zit in het Europees Parlement. De landbouwlobby  is heel sterk.

Van den Berg: De subsidies moeten omgezet worden van subsidies voor volume in subsidies voor kwaliteit.

Lagendijk:  Boekestijn heeft geen gelijk. De coalitie Schröder en Chirac is schandelijk. Er liggen genoeg goede plannen voor hervorming van het beleid. De kans is groot dat ik gelijk krijg.

Het publiek verspreidt  zich over de drie kampen:
Lagendijk – 50 stemmen, Van den Berg – 21 stemmen, Boekestijn – 18 stemmen.

 
Stelling 2: Europa verkwanselt het grote erfgoed van de democratie.

Van den Berg: lk heb hier een middenpositie.  Het Europees Parlement heeft te weinig bevoegdheden. Er zou een Europese regering moeten komen met een democratische grondwet. We zijn nog niet te laat – het is nog niet verkwanseld. Er is een aantal dingen goed geregeld, maar er zijn ook dingen, zoals de democratie, die nog niet goed zijn geregeld. De Conventie zet momenteel de lijnen uit. Er is nu nog een hoop te winnen.

Boekestijn: Democratisch tekort, ja. Liggen we daarvan wakker? Het Europees Parlement is een curieus orgaan. Het is opzoek naar een regering om te controleren. Het is als een piano zonder snaren. Kijk maar naar de verdwazing in de ogen van Max en Joost. Lousewies heeft haar regering gevonden. De nationale parlementen moeten dichter op de EU kruipen.

Lagendijk: de stelling is onzin. Als de democratie  verkwanseld is dan moeten we nu terugkeren naar Den Haag. Dan hebben we pas echt iets verkwanseld.

De commentatoren.

Eijsbouts: lk zal de meest optimistische volgen, Lagendijk dus.

Van der Laan: lk kies tussen Joost of Max,  maar eerst wil ik visionaire ideeën van ze horen. De EU krijgt altijd de schuld van het democratisch tekort. Maar de EU bestaat niet, de EU zijn wij. Het zijn de nationale regeringen en parlementen die de schuld zouden moeten krijgen, zij doen helemaal niets.

Van Gennip: Deze stelling is onzin. De EU staat voor vrijheid en democratie.  lk steun Boekestijn. Het is de schuld van de burgers zelf dat politieke partijen op EU niveau ontbreken.

Pelkmans:  Inderdaad deze stelling is onzin. Mocht je de EU beschouwen als een natiestaat dan is er sprake van een democratisch tekort. Dit tekort betekent trouwens nog geen ramp, er zijn veel correctiemechanismen. Maar is de EU al te beschouwen als een natiestaat en willen we dat? Andy Moravcik bestrijdt dit democratisch  tekort als een fictie. Hij acht de legitimiteit van de EU meer dan voldoende gewaarborgd.

De sprekers.

Boekestijn: Het Europees Parlement heeft zijn tijd gehad. Het zijn slaapverwekkende sessies en niemand gaat stemmen bij de verkiezingen. De nationale parlementen moeten meer betrokken worden. Een volkscongres van nationale parlementen kan tot verbetering leiden.

Van den Berg: Joost Lagendijk en ik volgen dezelfde lijn. Er is een regering nodig met een Europees parlement. De burgers staan nu te ver af van de EU. Daarmee hebben we veel verkwanselt, maar het is nog niet te laat.

Lagendijk:  Ik wil Boekestijn isoleren, niet Max van den Berg. Er is geen sprake van een keus tussen nationale parlementen of een Europees parlement. Er zijn vele beslissingen  die op EU niveau moeten plaatsvinden. De taak is goede beslissingen te nemen op het juiste niveau.

Nog een paar vragen uit het publiek.

Moet er een direct gekozen voorzitter van de Europese Commissie komen?
Van den Berg: Nee, via het parlement, maar daarvoor is het nu nog te vroeg

Lagendijk:  Nee, via het parlement.

Boekestijn: Ja voor, want dan zal op pijnlijke wijze blijken dat maar 6% van de burgers gaat stemmen. Mensen willen hun eigen staat.

Moet er Unie van staten komen?

Boekestijn: Sui generis. De EU moet geen federatie worden. De nieuwe lidstaten geloven in een Unie van staten, niet in een federatie.

Lagendijk: Als we Brussel met Moskou vergelijken, dan willen de nieuwe lidstaten vrijwillig bij Brussel horen.

Het publiek verspreidt zich over de drie kampen:

Lagendijk – 34 stemmen, Van den Berg – 42 stemmen, Boekestijn – 11 stemmen.
Stelling 3: Europa maakt mensen tot consumenten, toeristen en zakenlieden  in plaats van tot verantwoordelijke en medemenselijke burgers.

Boekestijn: Deze stelling is een beetje overdreven, maar het is wel de harde realiteit. De EU is meer dan markt en munt, namelijk ook waarden als de verzorgingsstaat.

Lagendijk: De focus ligt op de markt, maar de EU spreekt mensen ook aan op hun verantwoordelijkheid. Het milieu bijvoorbeeld wordt vooral op EU niveau beschermd. Er is niet echt sprake van een sociaal Europa, maar er is wel sprake van een sociaal vangnet.

Van den Berg: Ik ben het honderd procent met Lagendijk eens. De EU is vooral markt en niet sociaal. Wat dat betreft klopt deze stelling. Maar burgers laten het daar niet altijd bij zitten. Deze weldegelijk actieve, verantwoordelijke en medemenselijke burgers mogen we met deze stelling niet buitensluiten.

De commentatoren.

Van der Laan: Ik had laatst een Amerikaan op bezoek. Hij was van mening dat de EU vooral voor mensenrechten stond. lk was verbaasd. Er moet op dat terrein nog veel gebeuren, maar er is ook al een hoop gebeurd. lk steun Boekestijn.

Eijsbouts: Ik wil een vraag stellen aan de sprekers. Wie is voorstander van Europese belastingen?

Van Gennip: Deze stelling is flauwekul.

Pelkmans: Deze stelling is inderdaad kul. De munt staat niet centraal, maar moet stabiel blijven. Dat zoiets discipline vereist is daar doodgewoon een gevolg van en leidt in politieke circuits allicht tot zeuren maar dat doet het overal ter wereld waar muntstabiliteit wordt nagestreefd. De voordelen zijn groot: lage rente, voorspelbaarheid, geen wisselkoersen. Als staatsbezit tot allerlei verdelingsgunsten leidt dan zit er binnen de kortste keren weer de klad in.

Nog een toelichting van de sprekers.

Van den Berg: lk ben voor het betalen van Europese belastingen voor specifieke dingen. Dat dwingt Brussel verantwoording af te leggen over de besteding van het geld.

Lagendijk: lk ben voor directe, beperkte belastingen en milieu heffingen voor bedrijven. De VS spelen een dominante rol in de globalisering. Het alternatief is een verenigd Europa met andere ideeen over globalisering.

Boekestijn: Je moet wel socialist zijn als je belasting wil betalen aan de EU. lk vind het geen slim plan, het als alleen maar tot meer vervreemding van de burgers leiden. De mensen die hier aanwezig zijn, zijn geen afspiegeling van het volk op straat.

Vragen en opmerkingen uit het publiek.

– No taxation without representation!

– Misschien moeten politici beter naar het volk luisteren, want wij zijn wel medemenselijk.

– Wat is het verschil tussen Van den Berg en Lagendijk?

 
Van den Berg: Het eerste deel van de stelling accepteer ik, wat betreft het tweede deel moeten we veel beter laten zien wat wel  bereikt hebben. Brussel is geen kapitalistisch zooitje.

Lagendijk: Die laatste mededeling van Van den Berg is een beetje vaag. Er is sprake van een eenzijdige ontwikkeling in de EU, ondanks ieders aanwezigheid hier, is het niet gelukt de EU meer medemenselijk te maken. Ik ben denk ik sceptischer dan Van den Berg.

Boekestijn: We praten over wensenlijstjes, terwijl we verliezen: de euro is een puinhoop, een gemeenschappelijk buitenlandsbeleid is een valse belofte, de uitbreiding is niet te stoppen, maar we zullen veel last  krijgen van ongelijke economische krachten. Dit zijn de puinhopen van Europa!

Het publiek verspreidt zich over de drie kampen:

Lagendijk – 28 stemmen, Van den Berg – 26 stemmen, Boekestijn – 20 stemmen.

Maar er heeft zich nog een derde kamp gevormd, het kamp van de ‘Voice of Civil Europe’ – 7 stemmen. Overall winnaar van deze sessie is Joost Lagendijk.

 

Digitale debatten

Voorafgaand  aan de conferentie van 22 oktober en de manifestatie van 12 december  vonden twee digitale projecten plaats die gecoördineerd werden door het Forum voor Democratische Ontwikkeling in samenwerking met het Politiekdigitaal netwerk. Hieronder  volgt een verslag van beide projecten.

Oktober – november  2002 digitaal debat: het extern beleid van de Europese Unie

“Als het om de Europese eenwording en EU-beleid gaat, is de aandacht vaak geconcentreerd op de vraag naar de rol en invloed van ons land binnen de EU, of op de vraag naar de invloed van de EU in ons land. Maar wat is de rol van de EU in de wereld? Op economisch vlak speelt de EU onbetwistbaar een belangrijke rol in de wereld. Op andere terreinen, zoals ontwikkelingsbeleid, veiligheids- en defensiebeleid, voeren de EU-lidstaten echter veel minder nadrukkelijk een gemeenschappelijk beleid. Eigenlijk heeft Europa, zeker in de beleving van haar eigen burgers, nog maar nauwelijks ‘smoel’. Dat het externe beleid niet tot de eerste terreinen behoort waarop de Europese eenwording is vormgegeven, is begrijpelijk. Nationale overheden hechten veel gewicht aan hun verantwoordelijkheid voor het nationale buitenlands beleid. Het overdragen van een deel van de nationale autonomie ligt juist op deze beleidsterreinen zeer gevoelig. Tegelijkertijd is echter duidelijk dat, als het om de invloed van de EU-Iidstaten  in de wereld gaat, het geheel meer is dan de som der delen: met een gemeenschappelijk extern beleid kan de EU een van de meest invloedrijke actoren in de wereldpolitiek  zijn en het machtsevenwicht in de wereld stabiliseren. Als de EU tenminste een herkenbare  politieke identiteit weet te ontwikkelen.

Maar wat moet de inhoud zijn van het externe beleid van de EU? Hoe moet dat gemeenschappelijke beleid tot stand komen en wat zal het democratische gehalte daarvan zijn? Is het eigenlijk op EU­ niveau wel mogelijk om slagvaardigheid te combineren met democratische beleidsvorming en behoud van nationale identiteiten? Wat is het belang van een gemeenschappelijk extern beleid? Welke invloed zal een sterkere profilering van het externe beleid van de EU hebben op de identificatie met en het draagvlak voor de EU binnen haar lidstaten? Hoe denken Nederlandse organisaties en burgers hierover? En hoe werkbaar is dit wanneer de Unie wordt uitgebreid tot 25 of meer lidstaten?”

Over deze vragen konden deelnemers  aan het debat hun mening geven.

De discussie is onderverdeeld in drie deelthema’s.

Het buitenlandsen handelsbeleid van de EU

‘Teka’ zegt dat het gebrek aan eenduidigheid van de EU als gemeenschap van landen, met name in het zicht van de komende uitbreiding, een belangrijke stempel op de positie van ‘de EU’ ten opzichte van de rest van de wereld drukt. Het buitenlandsbeleid is niet gemeenschappelijk. Voor zover van een gedeelde wereldvisie sprake is blijft deze hoofdzakelijk impliciet en wordt zij bepaald door (en is zij gericht op) kwesties van onmiddellijk belang en oak dan is de buitenlandse  smoel van de EU in sterke mate diffuus. Hoe belangrijk een ‘buitenlands gezicht’ van de EU ook is, ‘Teka’ denkt dat de meeste inwoners van Europa de komende jaren meer zullen worstelen met het ontbreken  van een duidelijk binnenlands gezicht.

Ivonne van de Weetering vergelijkt de situatie met een nationaal voetbalelftal.  Een nationaal elftal gaat niet eerst een paar jaar samen trainen en wachten tot interne consensus is bereikt maar speelt meteen wedstrijden tegen andere nationale elftallen. De verschillen van cultuur en politieke positionering  tussen de EU-Ianden en de VS zijn op dit moment veel groter dan de interne verschillen waar Brussel nog steeds zo druk mee in de weer is. Pas als we merken wat we aan elkaar hebben als coalitiegenoten of teamgenoten tegenover anderen, zullen we elkaars eigenaardigheden en de onderlinge verschillen  gaan accepteren en waarderen.

Mark Jansma vindt dat de situatie een stuk moeilijker is dan die van een nationaal elftal en vindt de vergelijking dan ook onterecht. Hij is van mening dat de risico’ s en belangen  van het buitenlands beleid van de EU te groat zijn om mee te experimenteren. Hij vindt dat de EU eerst intern orde op zaken moet stellen alvorens de EU naar het buitenland gaat kijken.

Stephane zegt dat het niet ongebruikelijk  is om een gevoel van saamhorigheid  te bewerkstelligen door de creatie van een gezamenlijke ‘vijand’. Hij noemt als voorbeelden de VS onder Engeland en Nederland onder Spanje, natiestaten die hun eenheid te danken hebben aan dreiging van buitenaf. Natuurlijk zijn dat voorbeelden waarbij sprake is van een overheersend  land, maar desalniettemin denkt Stephane dat de methode effectief kan zijn. Hij denkt dat voor de toekomst van Europa het van cruciaal belang is dat de inwoners zich ‘Europees’ voelen en Stephane vindt dat het doel dan de middelen heiligt.

‘Theoka’ vindt het interessant dat het idee van een Europese gemeenschap gebaseerd op een gemeenschappelijk vijand opkomt in een periode waarin die vijand (‘war on terrorism’) alles bewerkstelligt, behalve grotere eenheid. Daarbij is de vraag wat Europa als eenheid voor de wereld wil betekenen. Europa moet geen alternatieve ‘Verenigde Staten’ willen zijn; om eenheid en een eenduidige visie te ontwikkelen moet Europa zich beseffen dat het bestaat uit verschillende landen en die zullen moeten worden gerespecteerd.

Johannes Waggel ziet wel iets positiefs in zo’n gemeenschappelijke vijand, maar vraagt zich af waarom er dan gelijk aan de ‘war on terrorism’ wordt gedacht. Hij denkt dat juist de VS die rol zou kunnen vervullen, waarbij het dan vooral om een ‘economische vijand’ gaat. Een gemeenschappelijk buitenlandsbeleid moet echter wel voortkomen uit een gemeenschappelijk binnenlandsbeleid. Pas als dat laatste op orde is kan naar het buitenland worden gekeken.

Met dat laatste is Margo het eens. Het is echter niet zo dat Europa op dit moment niets gemeenschappelijks heeft te bieden aan het buitenland. Als voorbeeld noemt Margo het sociaal model, dat Europa volgens haar veel meer zou moeten uitdragen naar het buitenland (bijvoorbeeld de VS).

‘Theoka’ is niet gecharmeerd van het idee om het ‘sociale gezicht’ tegen over dat van de VS te stellen en is van mening dat dit te abstract is. Buitenlands beleid dient gericht te zijn op handelen, op politieke en economische  transacties. Op sociaal gebied valt er niets te handelen. Europa dient in de eerste plaats vooral een bijdrage te leveren aan de vrede, armoedebestrijding en conflictoplossing.

De vraag in dit debat was eigenlijk die van het kip en het ei: moet er eerst een gemeenschappelijk binnenlands beleid komen voor men naar het buitenland kijkt, of komt het voeren van een buitenlands beleid ten goede aan binnen-europese cohesie. De deelnemers  aan het debat waren verdeeld.

Het veiligheids- en defensiebeleid van de EU

Alinda van Bruggen denkt dat het hoognodig is dat de EU een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid  gaat voeren, omdat de EU daarmee haar burgers aan zich zal kunnen binden. De vraag is of het ook kan. Afzonderlijke lidstaten staan erg terughoudend  tegen het idee om autonomie over extern beleid uit handen te geven. Er lijken in haar ogen drie mogelijkheden te bestaan om tot een gezamenlijk extern beleid te komen: a. consensus,  b. compromis of c. meerderheidsbeslissingen. Consensus is het meest wenselijk. Compromissen en meerderheidsbeslissingen als het gaat om defensiebeleid  is niet wenselijk: het gaat immers om de inzet van eigen mensen!

Wouter ter Heide denkt dat een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid haalbaar is; de tijd is er zelfs nag nooit zo rijp voor geweest dankzij een op handen zijnde oorlog met lrak. Om te voorkomen dat dat een eenzijdige actie van de VS zou worden, moet de VS de wereldregie uit handen worden genomen (op democratische  en geweldloze wijze). Hij denkt dat indien de VS lrak wel aanvalt, dit leidt tot de vervanging van de supermacht Amerika door de almacht van de wereldbevolking, waar de Verenigde Naties voor staan.

De deelnemers  aan het debat zijn van mening dat een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU erg belangrijk is. Of het daadwerkelijk zo ver zal komen wordt op z’n minst betwijfeld.

Het ontwikkelingsbeleid van de EU

Dineke van Houten is niet zeker van de EU als stabiliserende, conflictoplossende factor in de wereld. Het waarmaken van die rol wordt niet alleen bemoeilijkt  door een stroef verlopende uitbreiding van de EU, maar met name door het eigen ontwikkelingsbeleid. In enge zin lijkt dit beleid duurzaamheid  en stabiliteit te bevorderen, maar als voorwaarde voor hulp stelt de EU echter wel een democratisch bestuur of hervormingen en uitbanning van corruptie. Daarbij verscherpen de welvaartsverschillen zich nag eens extra doordat de EU de eigen interne markt blijft beschermen. Pas als de EU de interne markt opengooit voor ontwikkelingslanden, handelsbarrieres slecht en daadwerkelijk inzet op verkleining van de welvaartskloof tussen landen, zal er sprake kunnen zijn van een stabiliserende  rol in de wereld.

Mark Jansma vindt het te simpel; alsof de EU door maar gewoon veel geld in de minder ontwikkelde landen te pompen de wereldvrede kan redden. De EU heeft daarvoor nooit genoeg geld, en daarbij kan juist door aan economische hulp voorwaarden te verbinden (democratisering) enige invloed worden uitgeoefend op dictatoriale en corrupte regimes.  Bovendien gaat bij ontwikkelingsbeleid  ook om kwaliteit van Ieven en geluk, iets dat samenhangt met welvaart.

C.K. geeft Mark Jansma in dat laatste wel gelijk, maar zegt dat mensen toch eerst voldoende eten en drinken moeten hebben, evenals een dak boven het hoofd, voordat zij zich druk gaan maken over zaken als vrijheid en democratie.

Het ontwikkelingsbeleid van de EU is onvoldoende, daarover zijn de deelnemers het wel eens. Maar wat er zou moeten veranderen leidt tot discussie. Moet de EU wel of niet voorwaarden aan hulp stellen? Moet er eerst worden gezorgd voor voldoende stabiliteit in de ontwikkelingslanden, of komt die vanzelf als mensen genoeg te eten hebben?

 

November- december 2002 Politiek-digitaal:  Uitbreiden of lndikken

Nederlanders  hebben minder problemen met de toetreding van een Islamitische lidstaat dan Duitsers, maar Duitsers vinden de aanstaande toetreding van tien extra lidstaten weer minder bezwaarlijk dan de Nederlanders. Een grote meerderheid van zowel Duitsers en Nederlanders  wil dat Europa in de toekomst een federatie wordt. Dit blijkt uit de digitale meningspeiling ‘Votes & Quotesover de uitbreiding van de EU, waaraan 559 Ouitsers en Nederlanders meededen.

Op 12 december spraken de Europese regeringsleiders in Kopenhagen over de uitbreiding  van de EU. Om de meningen van ‘gewone’ Europeanen te peilen heeft Voice of Civil Europe de meningspeiling  ‘Uitbreiden of indikken’ door Politiek-digitaal laten uitvoeren.  In totaal deden 559 mensen mee aan deze discussie. Deelnemers  aan de discussie konden bij elk van de vijf vragen uit drie of vier verschillende antwoorden kiezen of een eigen antwoord formuleren.  In Nederland deden 170 mensen mee, in Duitsland 182 en op de Duitstalige Europese site van Politiek-digitaal  hebben 207  bezoekers  de peiling ingevuld. Die laatste groep noemen we hier voor het gemak ‘de Europeanen’.

Nederlanders  letten beter op de centjes

Bijna 60% van de Nederlanders  vindt dat er geen nieuwe landen moeten worden toegelaten, als zij hun financiele huishouding  niet op orde hebben. Dat bleek uit de antwoorden op de vraag of er toch landen moeten worden toegelaten als de uitbreiding met tien Ianden tot nog meer koopkrachtverlies leidt. Er is een opvallend verschil te zien tussen Nederlanders en hun mede-Europeanen in Duitsland. De Duitsers en Europeanen zijn wat soepeler, iets minder dan 60% van de Duitsers vindt dat het toetreden niets met de prijsstijgingen te maken heeft. De Europeanen zijn het minst bezorgd over koopkrachtverlies, 85% vindt dat de Ianden gewoon moeten toetreden. Zou de Nederlandse behoedzaamheid te maken hebben met het feit dat Nederland als een van de weinige landen in Europa naarstig probeert het begrotingstekort  onder de 3% te houden?

Wil Turkije eigenlijk wei toetreden?’

De Islamitische  Partij voor Recht en Vrede heeft een klinkende overwinning  behaald in de Turkse parlementsverkiezingen. Maar past een Islamitisch land in de Europese Unie? Op de tweede vraag, of we Turkije nog serieus kunnen overwegen als nieuwe lidstaat, zag ruim 60% van de Nederlanders geen bezwaar. Daarentegen vond 64% van de Europeanen dat de overwinning van de Islamitische partij een verkeerd signaal was. Deze deelnemers  hechten veel waarde aan de Europese cultuur en denken dat de Turken hun Arabische achtergrond belangrijker vinden. 70 % van de Duitsers vond de Turkse toetreding  ook geen bezwaar, 50% van de Duitsers tekenden daarbij wel aan dat Turkije dan wel aan de economische en financiele criteria moet voldoen. Een interessante observatie: de bezoekers van de Europese website hechten veel waarde aan de Europese cultuur. Blijkbaar was voor hen het bestaan van die cultuur evident. De bezoekers van de nationale websites keken eerder naar stabiliteit in de regio en economische  argumenten. Iemand op de Europese discussiesite merkt nog fijntjes op: “Wil die nieuwe Turkse regering eigenlijk wel toetreden tot Europa?”

Europese volksverhuizingen: niet te voorspellen

Wat zijn de gevolgen van de toetreding van de tien landen voor de arbeidsmarkt  in de bestaande lidstaten? Daarover waren de meningen min of meer gelijk verdeeld; er was niet een mening die een meerderheid van de bezoekers was toegedaan.  Op alle sites stonden quotes dat het eigenlijk niet te voorspellen is wat er gaat gebeuren. Misschien blijven Oost-Europeanen  juist in hun eigen land omdat de economische perspectieven  beter worden, en misschien willen ze juist gebruik maken van de mogelijkheid  tot vrij verkeer om elders te werken. 36% van de Nederlanders  verwachtte een toename van de arbeidsimmigratie  en vindt dat niet goed, omdat er nog zoveel integratieproblemen zijn in de huidige lidstaten.

Een bezoeker van de Europese website was nuchter: “Er is nu al een volksverhuizing  aan de gang. De uitbreiding van Europa kan alleen maar helpen.”

Streng voor ons zelf

Zijn de economische en financiële criteria voor de kandidaat-lidstaten te streng? Het merendeel van de Duitsers (67%)  en de meeste stemmen van de Europeanen (42%)  gingen naar de stelling dat de strenge criteria de enige manier zijn om een stabiele markt in Europa te creëren.  Een Nederlander vond dat de criteria gezien de barre economische  tijden nog wel wat strenger mogen. Zonder welvaart krijg je nooit draagvlak  voor Europa en dat draagvlak is al zo gering. Deze strenge opstelling, van vooral de Duitsers  en de Europeanen staat in tegenstelling tot de antwoorden op vraag een, waarin eenzelfde meerderheid zegt zich geen zorgen te maken over eventueel koopkrachtverlies. Wordt hier met twee maten gemeten als we de uitkomsten van de eerste vraag met deze vergelijken? Een minderheid van alle stemmers vindt de criteria te streng. Een Duitse deelnemer stak de hand in eigen boezem: “Ja, ze zijn te streng, als zelfs Duitsland een rode kaart krijgt… “

Geen eenheidsworst, maar een federatie

Alleen over de laatste vraag, over de eindbestemming van Europa lijkt er redelijk consensus te bestaan bij aile deelnemers: Europa kan het beste een federatie worden. De grote meerderheid verkoos de federatie boven een superstaat of een los verband. In de federatie moeten dan sommige zaken wel gemeenschappelijk worden gedaan, zoals het externe veiligheids- of monetaire beleid. Maar net zoals de Verenigde Staten van Amerika, ruimte laten voor eigen beleid en stijl per lidstaat. Een Duitse inzender had al een paar motto’s klaar voor de federatie: Een federatie met verschillen, geen eenheidsworst, weinig staat, veel vrijheid.

www. europa-digital.de; www.politik-digital.de;  www.politiek-digitaal. nl

 

 

Studiegroep Conventie en Uitbreiding en de start van
de procedure
‘De zaak van Het Volk tegen Europa’

In het voorjaar van 2002 is een studiegroep samengesteld met leden van zeven verschillende instituten die zich bezig heeft gehouden met de voorbereiding van een tweetal publicaties over de meest cruciale aspecten van de uitbreiding en hiermee verbonden constitutionele kwesties. In de loop van het jaar is er het idee bijgekomen om in een ‘Boek van Grieven’ bij te dragen aan de uitdieping van een aantal grieven in de zaak van ‘Het Volk tegen Europa’. Deze procedure van ‘Het Volk’ is op 12 december 2002 begonnen met de bekendmaking van het eerste zestal grieven door Eimert van Middelkoop, oud-politicus,  die als aanklager fungeert en voor de selectie en presentatie van de grieven zorgt. Het proces kent verder een drietal rechters en een jury. Als rechters zijn bereid gevonden op te treden de hoogleraren A. Soeteman,  P.A. Nollkaemper en E.C.M. Jurgens.

Het doel van de procedure is de vitalisering van het debat over Europa. De studiegroep werkt mee aan de onderbouwing van de grieven met per grief een hoofdstuk in het in juni 2003 te publiceren boek. Een groot aantal organisaties zal worden uitgenodigd hun eventuele grieven kenbaar te maken. Het is de opzet om Europa vervolgens in handelende en sprekende gedaante te doen verschijnen, waarmee een aantal essentiele zaken over de rol van Europa en de Unie scherp aan de orde kan worden gesteld.

 
 

Use Facebook to Comment on this Post